Advocaat betrokken bij het trachten wegvoeren van een kind in het kader van een bezoekregeling. Onvoldoende duidelijkheid gecreëerd over hoedanigheid.

– Advocatenwet artikel 46 (2.1 Wat in het algemeen niet betaamt)

– Gedragsregels 1 en 29

 

Raad van Discipline ‘s-Gravenhage, 7 mei 2001

(mrs Robbers, Claassen, Baas, Maat en Van Nispen tot Sevenaer)

 

Feiten

Mr. X verstrekt adviezen aan klaagster en haar man met betrekking tot een echtscheidingsprocedure. Klaagster verlaat de echtelijke woning. Tussen de man en mr. X ontstaat een affectieve relatie. De man gaat met haar samenwonen.

Nadat de echtscheiding is uitgesproken dient klaagster een verzoekschrift in strekkende tot wijziging van de omgangsregeling. De belangen van de man worden daarbij behartigd door een kantoorgenoot van mr. X. Op een vrijdag, voorafgaande aan het weekend waarop de man krachtens de op dat moment geldende bezoekregeling recht heeft de kinderen bij zich te hebben, gaat de man, tezamen met mr. X naar de woning van klaagsters moeder. De man pakt zijn dochter in de tuin van die woning op en zet die in de auto, die op dat moment bestuurd wordt door mr. X. Mr. X doet het portier van de auto op slot en weigert gevolg te geven aan het verzoek van klaagster om haar dochter terug te geven. Mr. X houdt het kind ongeveer een uur bij zich in de auto. Na tussenkomst van de politie is het kind dezelfde middag bij klaagster teruggebracht. Klaagster doet aangifte van ontvoering van haar dochter.

Nadat klaagster zich gemeld heeft op het dekenspreekuur doet de deken navraag bij de inspecteur der politie die zich met de zaak belast heeft. Deze schrijft dat mr. X zich aanvankelijk jegens de politie had opgesteld als de advocate van de man. Eerst later is de politie ermee bekend geraakt dat mr. X een persoonlijke relatie onderhield met de man en dat een kantoorgenoot van mr. X de belangen van de man in de procedure over een herziene omgangsregeling behartigde.

 

Overwegingen raad

In het algemeen geldt de regel dat de advocaat zich zodanig dient te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur of in zijn eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad. Deze regel heeft ook betrekking op niet-beroepsmatige gedragingen van de advocaat. Vaststaat dat mr. X op 29 oktober 1999 de dochter van klaagster gedurende ruim een uur heeft vastgehouden in de op dat moment door mr. X bestuurde auto van haar partner. Tevens staat vast dat mr. X geen gevolg heeft gegeven aan uitdrukkelijke verzoeken van klaagster, die over het kind het ouderlijk gezag uitoefent, om het kind aan haar terug te geven. Mr. X is met het kind in de auto naar de dorpsgrens gereden en heeft het kind eerst na telefonisch contact van haar partner met de politie aan klaagster teruggegeven. De raad is van oordeel dat deze gedragingen van mr. X, ook al mochten zij in haar privé-hoedanigheid verricht zijn, een behoorlijk advocaat niet betamen en het vertrouwen in de advocatuur hebben geschaad.

Op grond van de feiten voorkomende in de brief van de inspecteur der politie, acht de raad aannemelijk dat mr. X zich in haar contacten met de politie, hoewel zij deze onderhield als partner van de man, niettemin heeft voorgedaan als zaaksadvocaat. In elk geval moet op grond van deze brief worden aangenomen dat mr. X onvoldoende heeft ondernomen om misverstanden te vermijden omtrent de hoedanigheid waarin zij optrad.

 

Volgt

Gegrondbevinding van beide klachtonderdelen en oplegging van de maatregel van enkele waarschuwing.

Download artikel als PDF

Advertentie