Raad van Discipline Amsterdam, 11 juni 2001

(mrs. Kist, Van Es, Hamming, Meijer en Rigters)

 

Ontvankelijkheid van een klacht, ingediend twee jaar na het gewraakte optreden van een advocaat als getuige in een eerder door hem behandelde zaak. In acht te nemen voorzichtigheid bij het afleggen van een verklaring door een advocaat als getuige. Onderscheid tussen inhoud en resultaat van schikkingsonderhandelingen.

– Advocatenwet artikel 26 (1.1 beleidsvrijheid, 1.3 geheim – houdingsplicht, 3.1 vrijheid van handelen, 3.2 grenzen aan die vrijheid, 5.1 regels die betrekking hebben op de juridische strijd).

– Gedragsregels 1, 12, 13, 20*.

 

Feiten

Mr. X is opgetreden als raadsman van BV Y, die op 27 april 1992 een alleenverkoopovereenkomst met klager had opgezegd. Klager werd bijgestaan door mr. Z. Om een minnelijke regeling te beproeven heeft op 20 juli 1992 een bespreking plaatsgevonden tussen partijen en hun raadslieden.

Op 22 juli 1992 heeft mr. X aan mr. Z een concept dadingsovereenkomst toegezonden. Diezelfde dag heeft mr. Z telefonisch aan mr. X medegedeeld niet akkoord te gaan met de redactie van artikel 7 van het concept. Daags daarna bevestigde mr. X. aan mr. Z hetgeen zij hem reeds telefonisch had medegedeeld, dat haar cliënte niets voelde voor wijziging omdat artikel 7 een correcte weergave was van hetgeen in de bespreking van 20 juli daaraan voorafgaand overeengekomen zou zijn.

Op 28 juli 1992 heeft mr. Z aan mr. X een brief d.d. 26 juli 1992 van klager doorgezonden waarin hij zijn advocaat berichtte niet bereid te zijn de dadingsovereenkomst met BV Y aan te gaan. Vervolgens heeft mr. X de zaak van klager neergelegd. Op 30 juli 1992 schrijft mr. X rechtstreeks aan klager dat het door haar opgestelde concept een vastlegging was van hetgeen partijen op 20 juli 1992 reeds mondeling overeengekomen waren. Voorts heeft mr. X klager aansprakelijk gesteld voor de schade die haar cliënte Y zou lijden als gevolg van de niet-nakoming van de dadingsovereenkomst door klager.

In februari 1994 is klager tegen BV Y een bodemprocedure gestart terzake vergoeding van de door hem geleden schade ten gevolge van de verbreking van de alleenverkoopovereenkomst. Klager werd in die procedure aanvankelijk bijgestaan door mr. A en later door mr. B. In reconventie heeft BV Y (primair) nakoming van de dadingsovereenkomst d.d. 20 juli 1992 gevorderd. Inmiddels trad mr. C, kantoorgenoot van mr. X, op als advocaat voor BV Y.

Bij vonnis d.d. 25 oktober 1995 is BV Y toegelaten het bestaan van de dadingsovereenkomst te bewijzen. Daartoe heeft BV Y op 12 maart 1996 getuigen doen horen, waaronder haar voormalige raadsvrouwe mr. X. Door klager is mr. Z als getuige gehoord.

Mr. X heeft verklaard dat partijen overeenstemming hadden

bereikt over de punten die zij in de concept dadingsovereenkomst van 22 juli 1992 had vastgelegd en voorts dat mr. Z, behoudens ten aanzien van artikel 7, nimmer heeft doen blijken dat hij in twijfel trok, dat over hetgeen (overigens) in het concept was opgenomen overeenstemming was bereikt.

Op grond van onder meer de getuigenverklaringen van mr. X en mr. Z in onderlinge samenhang beschouwd, heeft de rechtbank BV Y geslaagd geacht in haar bewijs en de primaire vordering in reconventie toegewezen. Bij arrest d.d. 4 juni 1998 heeft het gerechtshof het vonnis bekrachtigd.

Bij brief d.d. 25 juni 1998 heeft mr. D namens klager een klacht tegen mr. X ingediend.

 

Overwegingen Raad

Naar aanleiding van het beroep van mr. X op niet-ontvankelijkheid omdat de klacht tardief is ingediend, nu de handelwijze waarover geklaagd wordt zich reeds in 1996 heeft voorgedaan, en klager geen deugdelijke reden heeft aangevoerd waarom hij met het indienen van de klacht twee jaar heeft gewacht, overweegt de Raad dat de klacht niet later dan omstreeks twee jaar na het gewraakte optreden van mr. X als getuige is ingediend. Bovendien heeft het gerechtshof eerst enkele maanden voor de indiening van de klacht uitspraak gedaan in de procedure waarin mr. X als getuige was opgetreden. Daarmee heeft de kwestie zich nog niet zó langgeleden voorgedaan dat de rechtszekerheid inmiddels zou meebrengen dat klager in zijn klacht niet meer kan worden ontvangen. Het is de Raad niet duidelijk geworden welke, door mr. X in acht te nemen voorzichtigheid, haar ervan had behoren af te houden als getuige te verklaren als zij heeft gedaan: zij heeft bij de rechtercommissaris verklaard over feiten die zich naar haar stellige overtuiging hebben voorgedaan. Dat klager het met de inhoud van die verklaring niet eens is, maakt de verklaring van mr. X nog niet onjuist of onvoorzichtig.

Klager heeft zijnerzijds ook getuigen opgeroepen om zijn standpunt te onderbouwen. Dat juist de verklaring van de door klager als getuige opgeroepen voormalig raadsman mr. Z de verklaring van mr. X in het oog van de rechtbank heeft ondersteund, maakt de ondeugdelijkheid van de getuigenverklaring van mr. X dus niet op voorhand evident. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

Volgens klager heeft mr. X in strijd met Gedragsregel 12 gehandeld door als getuige te verklaren over de inhoud van haar telefoongesprek op 23 juni 1992 met en haar brief van diezelfde datum aan mr. Z.

Mr. X heeft onbestreden daartegen aangevoerd dat klager bij zijn conclusie van dupliek in reconventie in de litigieuze procedure een schriftelijke verklaring van mr. Z in het geding heeft gebracht waarin dezelfde feitelijkheden aan de orde zijn als klager mr. X verwijt als getuige te hebben onthuld. Het gaat niet aan dat dezelfde partij, die zelf aan de rechter informatie heeft overgelegd over hetgeen tussen raadslieden is besproken, zich er over beklaagt dat de raadsvrouwe van de tegenpartij later als getuige over diezelfde gegevens heeft verklaard. Ook dit onderdeel van de klacht is dus ongegrond.

Volgens klager heeft mr. X Gedragsregel 13 geschonden door zonder toestemming van zijn advocaat in haar getuigenverklaring mededeling te doen van schikkingsonderhandelingen. Aldus heeft mr. X een norm, vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet, overschreden. Gedragsregel 13 ziet op de inhoud van tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen. Mr. X heeft enkel en alleen over het resultaat van deze schikkingsonderhandelingen in de vorm van de totstandkoming van een overeenkomst verklaard. De door klager ingeroepen gedragsnorm is derhalve niet aan de orde. Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond.

 

Volgt

Ongegrondverklaring van de klacht in al zijn onderdelen.

* In deze procedure is niet duidelijk geworden of de raadslieden van BV Y en klager met de deken overleg hebben gepleegd alvorens de voormalig raadslieden als getuigen op te roepen zoals Gedragsregel 20 voorschrijft. Daarover heeft klager kennelijk niet geklaagd, doch wel dat mr. X zonder het advies van de deken in te winnen in zijn getuigenverklaring verslag heeft gedaan van brieven en mededelingen van zijn eerste raadsman, mr. Z (IS).

Download artikel als PDF

Advertentie