Raad van Discipline Amsterdam, 11 juni 2001
(Mrs. De Groot, Van Es, Remme, Meijer en Klaver)
Hof van Discipline, 14 december 2001; no. 3449
(Mrs. Van Griensven, Meeter, De Leeuw, Orie enSchokkenbroek)
Excessief declareren; vermelding op briefpapier van niet op hetkantoor werkzame personen; handelen in strijd met deBoekhoudverordening; onbehoorlijke praktijkuitvoering.
– Art. 46 Advocatenwet (1.4.3.1 Financiële Verhouding; 2.2 Bezwaren van deken);Boekhoudverordening artikel 6.
– Gedragsregels 23, 25, 29, 30, 33, 37.
Feiten
De deken heeft ambtshalve over mr. X geklaagd ter zake dat hij:a) excessief heeft gedeclareerd;b) misleidend heeft gehandeld door de vermelding op het kantoorbriefpapiervan niet op het kantoor werkzame personen;c) heeft gehandeld in strijd met de Boekhoudverordening;d) er geen blijk van geeft, gezien de algehele kantoororganisatie,de praktijk behoorlijk uit te kunnen oefenen.De Raad van Discipline achtte alle klachtonderdelen gegrond enlegde mr. X de maatregel van een voorwaardelijke schorsing vandrie maanden op.Dat die schorsing voorwaardelijk werd opgelegd motiveerde deRaad met de overweging dat het onbehoorlijk optreden van mr.X, naar het zich op basis van hetgeen in deze zaak aan de orde isgekomen laat aanzien, zich, behoudens het bezwaar ten aanzienvan de naleving van de Boekhoudverordening, heeft beperkt toteen bepaalde periode die gedeeltelijk wordt verklaard door bijzonderepersoonlijke omstandigheden van mr. X.Mr. X ging vervolgens in beroep bij het Hof.
Overwegingen Hof van Discipline
Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel overwoog het Hof alsvolgt.De Raad heeft in eerste aanleg drie gevallen behandeld, waarin dedeken bezwaar had tegen de wijze van declareren door mr. X.Van twee gevallen heeft de Raad geoordeeld dat weliswaarfors, maar niet excessief was gedeclareerd. De deken is van ditoordeel niet in beroep gekomen.In hoger beroep gaat het daarom alleen nog om het door deRaad gegrond bevonden bezwaar van de deken betreffende excessiefdeclareren in de strafzaak van A, zijn medevennoten en vennootschappen,hierna te noemen: ‘A’.Het Hof gaat uit van het volgende.A schakelde het kantoor van mr. X in voor het behandelen vaneen strafzaak. Tot het dossier behoorde een proces-verbaal vanruim 500 pagina’s. Er zijn geen (schriftelijke) declaratie-afsprakentussen A en mr. X gemaakt. In de betreffende zaken zijn werkzaamhedenverricht door mr. Y, die als advocaat in dienst van mr.X werkzaam was. Mr. Y bracht de vijf vennoten een honorariumin rekening variërend van ƒ 19.500 tot ƒ 20.500 per vennoot,zulks op basis van ƒ 450 per uur exclusief omzetbelasting.Bijgevoegd waren specificaties van bestede tijd, per vennoot uitgesplitst.In de aanbiedingsbrief vermeldt mr. Y:‘Door (mr. X) werd het strafdossier integraal bestudeerd. Wij brengenhiervoor per pagina twee minuten in rekening, terwijl hiervoor minimaalvijf minuten mag worden gerekend.’In de specificatie wordt daarvoor een post opgevoerd van 2000minuten per vennoot tegen ƒ 450 per uur, hetgeen neerkomt opeen totaalpost van ƒ 75.000 exclusief omzetbelasting. A heefttegen dit laatste onderdeel van de declaraties geprotesteerd.Naar aanleiding van dat protest heeft mr. Y bij brief (ondermeer) als volgt gereageerd:‘Mijn deel van de declaraties staat in het geheel niet in volstrektewanverhouding met de geleverde prestatie. U zult toch moeten erkennen,dat hetgeen door mij persoonlijk in de strafzaak is gedeclareerdals uiterst minimaal moet worden beschouwd.’en:‘Over het deel dat [mr. X] heeft aangegeven te hebben gewerkt heb ikgeen oordeel. Hierover zult u hem moeten aanspreken. Hij is ookdegene op kantoor die het declaratiebeleid bepaalt.’A heeft zich vervolgens tot de deken gewend. Dit heeft ertoegeleid dat A en mr. X een regeling hebben bereikt, (onder meer)inhoudende dat in de strafzaak ƒ 75.000 werd gecrediteerd.Ten verzoeke van mr. X heeft het Hof in verband met dit eersteonderdeel van het bezwaar mr. Y als getuige gehoord.De deken stelt dat mr. X de door hem gedeclareerde werkzaamhedenniet heeft verricht en dat er geen noodzaak voor bestond.Mr. X is van mening dat de deken niet-ontvankelijk is in ditonderdeel van het bezwaar, nu de declaratie niet is begroot, zodatvan excessief declareren geen sprake kan zijn. Subsidiair voert hijaan, dat hij de declaratie tot het gewraakte bedrag heeft gecrediteerden ten slotte stelt hij dat hij het dossier wel degelijk heeftgelezen en als behandelend advocaat ook heeft moeten lezen,zulks met het oog op een bespreking bij het Openbaar Ministerie.Mr. X ondersteunt zijn stellingen met een specificatie van zijnwerkzaamheden, naar zijn zeggen ongeveer drie weken voor dezitting van het Hof opgesteld.Voor het Hof is komen vast te staan, dat niet mr. X (zoals hijstelt) maar in feite mr. Y de behandelend advocaat van deze zaakwas. Mr. Y heeft zulks ter zitting als getuige onder ede verklaard.Deze verklaring vindt steun in de brief van A aan de deken waarinA stelt:‘In onze beleving was de behandelend advocaat mr. Y. Ikzelf heb[mr. X] nog nooit ontmoet en mijn partners slechts eenmaal. Ook allecorrespondentie werd altijd door mr. Y ondertekend.’Mr. Y heeft zijn werkzaamheden in de declaratie deugdelijkgespecificeerd. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij het betrokkendossier onder zich had en dat hij niet gezien of anderszinsgemerkt heeft dat mr. X het dossier of delen van het dossier heeftingezien. Er staan geen aantekeningen van mr. X in het dossier enook uit de contacten met mr. X over de zaak is hem niet gebleken,aldus heeft mr. Y verklaard, dat mr. X het dossier heeft gelezen.Ook bestond naar zijn oordeel geen noodzaak en drong zichniet de wenselijkheid op dat mr. X het dossier (in volle omvang)zou lezen. Voorts heeft mr. Y als getuige verklaard dat, toen deeinddeclaratie moest worden gemaakt, mr. X tegen hem zei:‘Zeg maar, dat ik het hele dossier integraal heb bestudeerd.’en dat na enige discussie over de te declareren tijd per pagina,deze tijd door mr. X werd bepaald op 2 minuten. Van enig overlegmet A met betrekking tot het lezen van dit zeer omvangrijkedossier is niet gebleken.Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhangbeschouwd, dient het ervoor gehouden te worden dat geen deugdelijkegrond voor de declaratie, voorzover die betrekking heeftop de door mr. X gedeclareerde werkzaamheden, bestaat, dat dedeclaratie als excessief moet worden aangemerkt en dat dit onderdeelvan het bezwaar gegrond is. Dit oordeel van het Hof wordtniet anders doordat de declaratie niet is begroot (hetgeen ook nietmogelijk is voorzover het een declaratie in het niet-burgerlijkezaak betreft) en uiteindelijk is gecrediteerd.Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel overwoog het Hofals volgt.In de periode van ongeveer januari 2000 tot ongeveer april2000 stonden acht namen op het kantoorbriefpapier van mr. Xvermeld. Een daarvan, D, werd ten onrechte vermeld als advocaaten procureur. Vier personen (E, F, G, en H, allen aangeduid alsjuridisch medewerker) waren niet bij mr. X werkzaam en zijn ooknooit bij hem werkzaam geweest. Ten aanzien van genoemde Eblijkt mr. X niet te weten of de naam wel juist is en of het eenman of een vrouw betreft. Volgens mr. X is hij met de vierbetrokkenen een dienstbetrekking overeengekomen uitsluitend opbasis van telefoongesprekken, die hij met hen heeft gevoerd vanuithet ziekenhuis. Daarop heeft hij de drukker opdracht gegevenhet kantoorbriefpapier van de namen te voorzien. Het is zelfs devraag of zij, in het bijzonder E, wel bestaan. Betrokkenen zijn nietop hun werk verschenen, zonder verder ooit iets van zich te hebbenlaten horen. Naar mr. X stelt, beschikt hij over geen enkel(schriftelijk) gegeven omtrent de vier in dienst genomen medewerkers.Slechts één keer, zo stelt mr. X, heeft hij verzuimd denamen van deze niet bij hem werkzame personen en de onjuistevermelde kwaliteit van D door te halen.Het Hof constateert dat zich in het onderhavige klachtdossiermeerdere brieven van mr. X bevinden, waarop de (niet-doorgehaalde)namen van niet aan het kantoor verbonden advocatenstaan vermeld. Het gaat hier derhalve niet om – zoals mr. X stelt- een incident dat slechts eenmaal is voorgevallen.Mr. X heeft derhalve misleidend gehandeld door gebruik temaken van dit kantoorbriefpapier. De hiervoor weergegevenlezing van mr. X met betrekking tot de gang van zaken bij de sollicitatiesacht het Hof overigens niet aannemelijk.Ten aanzien van het derde klachtonderdeel overwoog het Hofals volgt.De deken heeft aan mr. X geschreven:‘Het is mij bekend dat diverse van uw vertrekkende medewerkers problemenondervinden bij de financiële afwikkeling van het dienstverbandmet uw kantoor. Omdat ik wil uitsluiten dat dit het gevolg isvan financiële problemen van uw kantoor verzoek ik u mij binnen10 dagen te informeren met betrekking tot de financiële situatie vanuw kantoor en uw Stichting Beheer Derdengelden, zulks met inbegripvan de liquiditeit en solvabiliteit daarvan.’Mr. X stelt zich op het standpunt, dat hij aan dit verzoek heeftvoldaan door toezending van een verklaring van zijn belastingadviseur,luidende:‘Naar onze mening is de liquiditeit en solvabiliteit van het kantoorvoldoende op peil.’De deken heeft deze verklaring onvoldoende bevonden (ondermeer) omdat de verklaring zich niet uitstrekte tot de StichtingBeheer Derdengelden. Mr. X meent dat de deken onvoldoendegrond had om een dergelijke verklaring te vragen omdat degenoemde problemen ten tijde van het verzoek waren opgelost.Hij stelt dat hij overigens aan het verzoek heeft voldaan, nu hijaangeboden heeft de inlichtingen ook betrekking te laten hebbenop de Stichting Beheer Derdengelden.