Raad van Discipline Arnhem, 25 juni 2001

(mrs. Van Ginkel, Bosma, Breuning-Ten Cate, Poelmann en Van Wijmen)

– Advocatenwet Artikel 46 (geheimhoudingsplicht; 3.3.1 grievende uitlatingen).

– Gedragsregels 6 lid 1 en 31.

 

Feiten

Mr. X is in een procedure opgetreden voor klager. Klager diende een eigen bijdrage aan mr. X te betalen van ƒ 886,88. Omdat klager die eigen bijdrage niet betaalde, is mr. X die eigen bijdrage langs gerechtelijke weg gaan invorderen. De president van de rechtbank geeft een bevelschrift af. In de verzetprocedure die klager daartegen is gestart, stelt mr. X onder meer dat … (klager) overigens een notoire bedrieger is, die een spoor heeft nagelaten van wanbetaling, faillissement, belastingfraude, inning van gestolen cheques, bedrog en valsheid in geschrifte en daarvoor ook strafrechtelijk is veroordeeld. Klager beklaagt zich er ook over dat mr. X, die hem in een tweetal strafzaken voor valsheid in geschrifte heeft bijgestaan die uiteindelijk niet tot enige veroordeling hebben geleid, zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden en zich onnodig grievend tegen hem en zijn partner heeft uitgelaten. In de klachtprocedure schrijft mr. X aan de deken dat het juist klager en zijn partner zijn die hem schade berokkenen ‘door welbewust op grond van leugens en bedrog onterecht te klagen’.

 

Overwegingen Raad

Het eerste onderdeel van het verwijt ziet op de uitlating van mr. X in het kader van zijn verweer tegen een klacht. De Raad is van oordeel dat mr. X zich in dat verband heeft mogen uitlaten zoals hij dat heeft gedaan. Een advocaat moet zich vrijuit tegen klachten kunnen verweren en wanneer hij meent dat klagers hem schade berokkenen door welbewust op grond van leugens en bedrog onterecht klagen moet hij dat ook aan de deken kunnen schrijven. De in dit verband door mr. X gekozen bewoordingen zijn voldoende zakelijk en niet onnodig grievend. Anders moet worden geoordeeld ten aanzien van het door mr. X gestelde in de conclusie van antwoord in de oppositie. In de context van (de onderbouwing van) de vordering tot betaling van een eigen bijdrage tegen klager/ex-cliënt en de weerlegging van diens verweer gaat het niet aan deze in de stukken af te schilderen als een notoire bedrieger et cetera. Dergelijke kwalificaties worden niet gerechtvaardigd door hetgeen klager in de verzetdagvaarding heeft doen stellen. Niet alleen zijn de gekozen bewoordingen onnodig grievend, zij ontberen ook relevantie voor de beoordeling van de vordering. Daar komt bij dat, zoals klager ter zitting heeft verduidelijkt, het gestelde met betrekking tot de strafrechtelijke veroordelingen ook nog onjuist is. Bovendien heeft mr. X hier geput uit wetenschap die hij heeft verkregen in zijn hoedanigheid van advocaat van klager. Door daarvan mededeling te doen in de processtukken heeft mr. X zijn geheimhoudingsplicht geschonden. Mr. X is uitgegaan van de onjuiste veronderstelling dat, wanneer een uitspraak in het openbaar gedaan is, hij daarvan ook mededeling mag doen aan derden. Een cliënt – in dit geval klager – moet er op kunnen vertrouwen dat zijn advocaat – in casu mr. X – nimmer zonder toestemming van de cliënt mededelingen doet aan derden omtrent diens persoon, de aard en omvang van zijn belangen of over bijzonderheden van door hem behandelde zaken. Met de hiervoor geciteerde zinsnede in de conclusie van antwoord in oppositie heeft mr. X aldus gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

 

Volgt

Gegrondbevinding van het tweede onderdeel en oplegging van de maatregel van een enkele waarschuwing.

Download artikel als PDF

Advertentie