Raad van Discipline ‘s-Gravenhage, 11 juni 2001

(mrs. Robbers, Claassen, Baas, Maat en Van Nispen tot Sevenaer)

 

Het bepaalde in artikel 6 EVRM verzet zich ertegen dat in een tuchtrechtelijke procedure gebruik wordt gemaakt van onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal.

EVRM artikel 6

WvSv artikelen 125h (oud) en 126aa (nieuw)

– Advocatenwet artikel 46 (2.3 Gedragingen in strafzaken).

 

Feiten

Mr. X heeft de verdachte A bijgestaan in een strafzaak. Op 24 maart 2000 heeft de rechter-commissaris in die strafzaak aan A de volgende beperkingen opgelegd. Verdachte mag zonder toestemming van de rechter-commissaris geen bezoek ontvangen. Deze beperking geldt niet ten aanzien van bezoek door de raadsman van verdachte, de politie en de reclasseringsambtenaar. Verdachte mag geen brieven verzenden of ontvangen zonder toestemming van de rechter-commissaris. Deze beperking geldt niet ten aanzien van correspondentie met de raadsman, justitiële autoriteiten en commissie van toezicht. Verdachte mag geen gebruikmaken van de telecommunicatie-infrastructuur zonder toestemming van de rechter-commissaris. Deze beperking geldt niet ten aanzien van communicatie met de raadsman, justitiële autoriteiten en commissie van toezicht. Verdachte mag geen contact hebben met (de) medegedetineerde(n).

Op 12 april 2000 zijn deze beperkingen opgeheven. Op 29 maart en 12 april 2000 heeft mr. X telefoongesprekken gevoerd met een broer van A. Van deze gesprekken zijn tapverslagen gemaakt door de recherche. De tapverslagen zijn door de rechter-commissaris in handen van de president van de rechtbank gesteld. Deze heeft de verslagen ter kennis van de deken gebracht en de deken verzocht ambtshalve een onderzoek in te stellen. Bij brief van 26 juli 2000 heeft de rechter-commissaris onder meer het volgende aan mr. X meegedeeld: ‘Uw conclusie dat deze verslagen in één of meer dossiers zijn terechtgekomen of verwerkt is misplaatst, ik weet niet op welke dossiers u doelt. Als vermeld hebben de verslagen slechts gediend ter informatie van de deken.’

 

Klacht

De deken stelt dat mr. X heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt door in de beide telefoongesprekken de door de rechter-commissaris opgelegde beperkende maatregelen illusoir te maken.

 

Verweer

Mr. X verweert zich onder meer als volgt. De aangeleverde tapverslagen zijn het resultaat van afgeluisterde gesprekken die niet afgeluisterd hadden mogen worden en daarom niet als bewijs in de strafzaak mogen worden gebruikt en evenmin als bewijs in de onderhavige klachtzaak.

 

Overwegingen van de Raad

Uit de door mr. X overgelegde brief van 26 juli 2000 van de rechter- commissaris in de strafzaak tegen A blijkt dat de in opdracht van de officier van justitie gemaakte tapverslagen niet in enig strafdossier terecht zijn gekomen. De Raad houdt het er derhalve voor dat de tapverslagen op grond van de desbetreffende bepaling van het Wetboek van Strafvordering vernietigd moesten worden. Deze vernietiging moest plaatsvinden zowel indien artikel 125h WvSv (oud) van toepassing was als indien artikel 126aa WvSv (nieuw) van toepassing is.

Gelet op het vorenstaande is de wetenschap die de deken heeft verkregen en welke hij ten grondslag heeft gelegd aan de onderhavige klacht, verkregen door kennisneming van materiaal, te weten de tapverslagen, dat vernietigd had moeten worden. De Raad is van oordeel dat dit materiaal dan ook niet mag worden gebruikt. Het bepaalde in artikel 6 EVRM verzet zich ertegen dat in een tuchtrechtelijke procedure gebruik wordt gemaakt van onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal. De raad zal ook de tapverslagen en de daarop gebaseerde wetenschap van de deken buiten beschouwing laten.

Vaststaat dat zonder kennisneming van de tapverslagen geen eventueel belastende feiten, die voor de tuchtrechter van belang zijn, tegen mr. X bekend zijn geworden. De klacht dient dan ook, bij gebreke van feitelijke grondslag, ongegrond te worden verklaard.

 

Volgt

Ongegrondverklaring.

Advertentie