Optreden van de advocaat als onzijdig persoon. Het ongegrond bevinden van de klachten leidt tot ongegrondverklaring en niet tot niet-ontvankelijkheid.

– Advocatenwet art. 46 (2.1. wat in het algemeen niet betaamt, 6. tuchtproces-recht)

– Gedragsregel 1

 

Hof van Discipline 15 september 2000, nr. 2980

(mrs. Fransen, Mout-Bouwman, Dantuma, Hulleman en De Jong Schouwenburg)

 

Feiten

Tussen klager en zijn echtgenote wordt de echtscheiding uitgesproken. In de beschikking wordt mr. X aangewezen als onzijdig persoon, voor het geval een der partijen weigert of nalatig blijft aan de verdeling van de huwelijksgemeenschap mee te werken. Na enige correspondentie tussen mr. X enerzijds en klager, de notaris die met de boedelscheiding is belast en de advocaat van de voormalige echtgenote van klager anderzijds vertegenwoordigt mr. X klager bij de akte van boedelscheiding. Vervolgens bepaalt de rechtbank op verzoek van mr. X de hoogte van het aan mr. X toekomende salaris. De klacht houdt in dat de bemoeienis van mr. X geheel ongerechtvaardigd was omdat klager wel degelijk had willen meewerken aan de boedelscheiding, en dat mr. X in het verzoekschrift tot vaststelling van zijn beloning een leugenachtige voorstelling van zaken heeft gegeven.

 

Beslissing van de raad

De taakuitoefening van een advocaat als onzijdig persoon behoort niet tot het terrein dat door het advocatentuchtrecht wordt be – streken. Uitsluitend indien een advocaat zich in die hoedanigheid zou misdragen en daardoor het vertrouwen in de advocatuur zou schaden, kan voor tuchtrechtelijke toetsing aanleiding zijn. Daarvan is in casu niet gebleken. Het is niet komen vast te staan dat mr. X de rechtbank bij de opgaven van de omvang van zijn werkzaamheden en van zijn kosten heeft misleid. Het staat vast dat mr. X de rechtbank correct heeft ingelicht over de gang van zaken rondom zijn functioneren als onzijdig persoon. De raad verklaart klager in beide onderdelen niet-ontvankelijk.

 

Overwegingen van het hof

Anders dan de raad is het hof van oordeel dat klager ontvankelijk is in beide onderdelen van de klacht, nu daarin feiten en omstandigheden worden gesteld die indien juist bevonden tuchtrechtelijke vergrijpen van mr. X zouden kunnen opleveren, in die zin dat het gedrag van mr. X als onzijdig persoon zodanig laakbaar zou kunnen zijn dat hij daardoor het vertrouwen in de advocatuur zou hebben geschonden. Het hof zal daarom de klacht nader onderzoeken.

De aanvankelijke bezwaren van klager om aan de akte van boedelscheiding mee te werken waren niet gericht tegen de voorgestelde boedelscheiding, maar tegen de voorgestelde notaris ten overstaan van wie de boedelscheidingsakte zou worden verleden conform het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant. De raadsman van klager had mr. X echter bevestigd dat hij zich namens klager akkoord had verklaard met de benoeming van een op het kantoor van de raadsman van zijn ex-echtgenote kantoorhoudende notaris. Mr. X meende dat hij door die akkoordverklaring was gebonden en heeft dit ook gemotiveerd aan klager medegedeeld. Uit de tussen klager en mr. X gevoerde correspondentie blijkt voldoende dat klager aanvankelijk heeft geweigerd mee te werken aan de ondertekening van de akte ondanks herhaalde uitnodiging daartoe, zodat mr. X kon menen dat hij als onzijdig persoon diende op te treden. Uit de overgelegde stukken is het hof niet gebleken dat mr. X in zijn contacten met klager laakbaar heeft gehandeld. Het eerste onderdeel is derhalve ongegrond. Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel overweegt het hof dat klager in zijn beroepschrift niet heeft aangegeven waarom de door hem aangeduide passages in het verzoekschrift de kwalificatie ‘een leugenachtige voorstelling van zaken’ zouden verdienen. De kwalificatie is, anders dan klager stelt, ook niet te lezen in of af te leiden uit de door klager vermelde, aan hem gerichte brief van de president van de rechtbank van 12 september 1997. Van een anderszins laakbare handelwijze door mr. X in tuchtrechtelijk relevante zin is het hof ook ten aanzien van dit klachtonderdeel niet gebleken.

Ook dit onderdeel is daarom ongegrond.

 

Volgt

Het Hof van Discipline vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline en, opnieuw recht doende, verklaart beide onderdelen van de klacht ongegrond.

Download artikel als PDF

Advertentie