Voorzitter van de Raad van Discipline Leeuwarden, 25 september 2001

(mr. Van Riessen)

 

Klacht over het optreden van een lid van het Hof van Discipline in een klachtzaak.

– Advocatenwet art. 46 (6 Tuchtprocesrecht)

– Gedragsregel 1

 

Feiten

Klager is van oordeel dat het Hof van Discipline niet is ingegaan op de feitelijke inhoud van de door hem ingediende klacht. Op grond daarvan dient hij een klacht in tegen mr. X, die toen over de klacht (mede) geoordeeld heeft.

 

Overwegingen voorzitter

De voorzitter stelt voorop, dat de Raad van Discipline niet oordeelt over klachten over de rechtsgang bij een met de rechtspraak belaste persoon of instantie, zodat de klacht van klager voorzover inhoudende dat door gedragingen van mr. X als rechtsprekend lid van het Hof van Discipline, dat de klachtzaak van klager in hoger beroep heeft behandeld tegen mrs. Y en Z en daarin heeft beslist, het vertrouwen in de rechtsgang ernstig is geschonden, geen bespreking behoeft. De Raad oordeelt louter over gedragingen van een advocaat als bedoeld in art. 46 van de Advocatenwet en toetst deze daaraan. In casu is niet gebleken, dat mr. X bij de uitoefening van voorgenoemde functie zijn taak zodanig heeft verwaarloosd of zich in de hoedanigheid van lid van het Hof van Discipline zodanig heeft misdragen dat hij geacht moet worden zich te hebben schuldig gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

 

Volgt

Kennelijk ongegrondverklaring van de klacht.

Download artikel als PDF

Advertentie