In het verzetschrift wordt op zich niet de overweging van de voorzitter van het hof bestreden dat het beroepschrift na de in artikel 56 lid 1 van de Advocatenwet neergelegde termijn bij de griffie van het hof is binnengekomen, maar betoogd dat de klager niettemin alsnog met toepassing van artikel 6:9, leden 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht ontvankelijk behoort te worden verklaard in zijn hoger beroep.
Het betoog faalt reeds daarom omdat de raad als onafhankelijk bij de wet ingesteld en met rechtspraak belast orgaan krachtens artikel 1:1 lid 2, aanhef en onder c, Algemene wet bestuursrecht niet als bestuursorgaan in de zin van die wet wordt aangemerkt (behoudens in het zich hier niet voordoende geval als bedoeld in lid 3 van genoemd artikel) en de regelgeving in de Algemene wet bestuursrecht voor het instellen van beroep daarom niet geldt voor het instellen van hoger beroep tegen een beslissing van een Raad van Discipline.
– Advocatenwet, art. 56; Awb artt. 1:1 en 6:9
Hof van Discipline 25 augustus 2000; nr. 3171
(mrs. Fransen, Hulleman, Balkema, Gründemann en Scheltema)