Raad van Discipline Amsterdam, 25 juni 2001

(mrs. Kist, Van den Biesen, Breederveld, Karsten en Knipscheer)

Het is niet op voorhand ontoelaatbaar te achten dat een advocaat een gesprek onder vier ogen heeft met het minderjarige kind van zijn cliënt, omtrent welk kind tussen de ouders een gezagsen omgangsregeling in discussie is. Wel is het ontoelaatbaar wanneer de advocaat vervolgens in rechte een verslag produceert van dat gesprek, waarbij de minderjarige zich in onguna stige zin uitlaat over de andere ouder, omdat daarmee de advocaat de fundamentele vertrouwelijkheid van het met de minderjarige besprokene schendt.

– Advocatenwet artikel 46 (4. Wat een behoorlijk advocaat betaamt tegenover derden).

– Gedragsregels 1, 6.5.

 

De klacht

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat mr. X, optredend voor de ex-echtgenote van de klager, A,

– heeft meegewerkt aan de beraming van ontvoering van de minderjarige dochter van A en de cliënte van mr. X; – buiten medeweten en zonder toestemming van A een gesprek heeft gevoerd met zijn dochter;

– het door mr. X gemaakte verslag van zijn gesprek met de dochter van A heeft openbaar gemaakt zonder toestemming van de dochter van A;

– zich bereid heeft verklaard als getuige op te treden over hetgeen de dochter van A tegen hem gezegd heeft; – zich lijkt te vereenzelvigen met zijn cliënte.

 

Feiten

Mr. X heeft de ex-echtgenote van A vanaf januari 2000 bijgestaan in een geschil tussen deze ex-echtgenote en A met betrekking tot het gezag over hun (toen) 11-jarige dochter en over de omgangsregeling. A was belast met het gezag over de dochter. In juli 2000, toen de dochter wegens vakantie bij de cliënte van mr. X verbleef, heeft mr. X ten huize van zijn cliënte een gesprek gehad met zijn cliënte en de dochter, gevolgd door een gesprek onder vier ogen met de dochter. Van dit gesprek heeft mr. X aantekeningen gemaakt. Uit die aantekeningen blijkt onder meer dat de dochter zich tegenover mr. X in zeer ongunstige zin zou hebben uitgelaten over haar vader en stiefmoeder. Besproken werd tevens dat mr. X enige maanden later een verzoek tot wijziging van de gezagsvoorziening zou indienen en dat diezelfde dag de kinderrechter, de Raad voor de Kinderbescherming en de politie zou waarschuwen, zulks in verband met het opgevatte plan dat de dochter op die dag zou weglopen naar haar moeder. In oktober 2000, bij gelegenheid van een door zijn cliënte tegen A aangespannen kort geding, heeft mr. X zijn aantekeningen van het gesprek met de dochter in het geding gebracht. Ter zitting heeft mr. X vervolgens aangeboden als getuige te worden gehoord omtrent hetgeen de dochter tegen hem had verklaard.

 

Beoordeling door de Raad

Ad a

Mede gelet op hetgeen mr. X daaromtrent heeft gesteld, is niet komen vast te staan dat mr. X een onoorbare rol heeft gespeeld met het kennelijk door zijn cliënte en de dochter opgevatte plan dat de dochter zou weglopen bij A. De afspraak dat mr. X op de voorgenomen datum onder meer de politie en de Raad voor de Kinderbescherming zou waarschuwen acht de Raad, vanuit tucht – rechtelijk perspectief, niet ontoelaatbaar.

Ad b

De beslissing van mr. X om voorafgaand aan het indienen van het verzoek tot wijziging van het gezag een onderhoud te hebben met de dochter, acht de Raad weinig gelukkig. Mede gelet op het feit dat het hier een voor de dochter en haar beide ouders uiterst precaire aangelegenheid betrof en gelet op de heikele voorgeschiedenis van de zaak, had mr. X er verstandig aan gedaan het horen van de dochter aan een terzake kundige buitenstaander over te laten. Door dat niet te doen heeft mr. X onder meer het risico genomen dat het (mogelijk) bij de dochter bestaande loyaliteitsconflict zou worden aangewakkerd en dat bij de dochter verwarring zou ontstaan over de rol van mr. X. Daarnaast heeft mr. X, zoals blijkt uit de onderhavige klachtzaak en het hierna overwogene, ook zichzelf in een lastige positie gemanoeuvreerd door de dochter te horen. Naar het oordeel van de Raad heeft mr. X met het enkele horen van de dochter echter geen tuchtrechtelijke grens overschreden, ook niet nu dit geschiedde zonder toestemming of medeweten van klager.

Ad c en d

Klachtonderdelen c) en d) acht de Raad gegrond. Met A is de Raad van oordeel dat de dochter erop mocht vertrouwen dat hetgeen zij mr. X toevertrouwde tussen haar en mr. X zou blijven en dat dit onder geen beding ter kennis zou worden gebracht van haar vader (en stiefmoeder), en al helemaal niet in de onversneden vorm van de gespreksnotitie van mr. X. Door de desbetreffende gespreksnotitie in het kader van een kort geding over te leggen en door zichzelf terzake het besprokene als te horen getuige aan te bevelen, heeft mr. X de fundamentele – en ook voor mr. X evidente – vertrouwelijkheid van het met de dochter besprokene geschonden, zulks overigens zonder dat daar naar het oordeel van de Raad zelfs maar een begin van objectieve rechtvaardiging voor bestond. De door mr. X genoemde omstandigheid dat A zich bij de deken had beklaagd over het optreden van mr. X met betrekking tot de geplande ‘ontvoering’ en daarbij een mr. X onwelgevallige verklaring van de hand van de dochter had overgelegd, kan naar het oordeel van de Raad in elk geval niet als zodanig gelden.

Ad e

Dit laatste klachtonderdeel is naar het oordeel van de Raad onvoldoende concreet en ook onvoldoende onderbouwd en zal om die reden ongegrond worden verklaard. Gelet op enerzijds de ernst van de verweten gedraging, voorzover gegrond bevonden, en anderzijds de omstandigheid dat ten aanzien van mr. X nog niet eerder klachten gegrond zijn bevonden, acht de Raad de maatregel van berisping passend.

 

Beslissing

De Raad van Discipline

– verklaart onderdelen c) en d) van de klacht gegrond;

– verklaart onderdelen a), b), en e) van de klacht ongegrond;

– legt aan mr. X op de maatregel van berisping.

Download artikel als PDF

Advertentie