Raad van Discipline te Amsterdam, 24 september 2001

(mrs. Kist, Klaver, Knipscheer, Rigters en Wiarda)

 

Vrijheid van handelen van de advocaat in het kader van de belangenbehartiging van een cliënt. Een advocaat mag geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent en of redelijkerwijs kan kennen. De advocaat mag in beginsel gebruikmaken van alle mogelijkheden in het proces- en executierecht. Confraternaliteit.

– Advocatenwet artikel 46 (3.2 Grenzen aan die vrijheid; 5.1, regels die betrekking hebben op de juridische strijd)

– Gedragsregels 1, 3, 17 en 30

 

Feiten

Mr. X heeft A bijgestaan in een geschil met diens ex-werkgeefster B BV. A vordert bij de Kantonrechter een schadevergoeding van ƒ 2.300.000 ter zake van een aandelenplan. In deze procedure had A tevens klager sub 1 (als indirect beleidsbepalend binnen de vennootschap) en klager sub 2 (als enig directeur-aandeelhouder van klager sub 1, tevens directeur van B BV) gedagvaard. De vennootschap, klager sub 1 en klager sub 2 werden bijgestaan door mr. Y, klager sub 3. Nadat de Kantonrechter zich onbevoegd had verklaard van het geschil kennis te nemen en de zaak tegen de vennootschap werd verwezen naar de Kantonrechter te Z en de zaak tegen klagers sub 1 en 2 naar de rechtbank te Z, heeft A de vennootschap gedagvaard voor de Kantonrechter te Z. In deze procedure heeft klager sub 3 namens de vennootschap verweer gevoerd.

Vervolgens heeft A klagers sub 1 en 2 gedagvaard voor de rechtbank te Z. Klager sub 3 heeft zich in deze procedure niet als procureur van klagers sub 1 en 2 gesteld. Mr. X heeft vervolgens akte van nietverschijnen verzocht en verkregen en gefourneerd voor vonnis. Bij vonnis d.d. 23 september 1997 heeft de Kantonrechter te Z de vordering van A tegen de vennootschap afgewezen. Van dit vonnis is A in hoger beroep gekomen.

De rechtbank te Z heeft bij vonnis d.d. 7 januari 1998 de vordering tegen klagers sub 1 en 2, als zijnde niet weersproken en op de wet gegrond, toegewezen.

Mr. X heeft dit vonnis op 4 mei 1998 aan klagers sub 1 en 2 betekend met bevel om binnen 2 dagen aan de uitgesproken veroordeling te voldoen. Klagers sub 1 en 2 zijn tijdig van het rechtbankvonnis in verzet gekomen. Klager sub 3 heeft mr. X verzocht de tenuitvoerlegging op te schorten totdat in de verzetprocedure dan wel in een procedure gegrond op misbruik van recht uitspraak zou zijn gedaan. Daar mr. X daartoe niet bereid bleek, is een executiegeschil aanhangig gemaakt, waarin de President van de Rechtbank te Z A heeft gelast zekerheid te stellen voor de door klagers sub 1 en sub 2 te betalen bedragen. Daarna is de zaak met klagers sub 1 en 2 geschikt tegen be taling aan A van een bedrag ad ƒ 100.000.

Klagers verwijten mr. X:

a dat hij de rechtbank te A heeft misleid door in een procedure waarin hij optrad tegen klagers sub 1 en 2 bepaald relevante feiten te verzwijgen, daarmee handelend in strijd met Gedragsregel 30;

b dat hij aldus ten onrechte verkregen veroordelende vonnis pas na het verstrijken van de appèltermijn aan klagers sub 1 en 2 heeft betekend;

c dat hij dit vonnis vervolgens heeft geëxecuteerd. Door aldus te handelen, c.q. na te laten heeft mr. X de norm zoals vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.

 

Overwegingen Raad

Klachtonderdeel a

Een advocaat komt een ruime mate van beleidsvrijheid toe de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem in overleg met die cliënt, als meest passend voorkomt. Bedoelde vrijheid is niet absoluut, doch vindt haar beperking onder meer hierin, dat de advocaat geen feiten mag poneren, waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen. Dit is ook vastgelegd in Gedragsregel 30. Anders dan klagers menen, brengt deze regel echter niet met zich mee, dat mr. X gehouden was om bij het aanhangig maken van de zaak tegen klagers sub 1 en 2 de rechtbank uit eigener beweging mede te delen dat in de zaak tegen de vennootschap bij de Kantonrechter door de vennootschap verweer werd gevoerd. Evenmin was mr. X gehouden om, nadat hem was gebleken dat namens klagers sub 1 en 2 in de rechtbankprocedure geen procureur was gesteld en geen verweer werd gevoerd, de hiervoor bedoelde mededeling alsnog te doen dan wel, om, nadat in de zaak tegen de vennootschap door de Kanton rechter vonnis was gewezen, hiervan de rechtbank in kennis te stellen. Het lag op de weg van klagers om in de rechtbankprocedure bij procureur te verschijnen en zonodig deze mededelingen te doen en daarin kwam geen verandering onder invloed van de omstandigheid dat mr. X wellicht had kunnen begrijpen dat zijn tegenpartij niet anders dan abusievelijk had verzuimd te verschijnen in de rechtbankprocedure.

Klachtonderdeel b

Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel geldt het hiervoor genoemde uitgangspunt van beleidsvrijheid. Mr. X heeft de zaak met zijn cliënt besproken. Deze koos ervoor de appèltermijn af te wachten. Het stond mr. X niet vrij om, tegen de wens van zijn cliënt, klager sub 3 (mr. Y, bew.) vóór het verstrijken van de appèltermijn van het vonnis in kennis te stellen. De door zijn cliënt gekozen lijn was evenmin zozeer gespeend van enig redelijk eigenbelang en evenmin louter gericht op schadetoebrenging aan de tegenpartij, dat mr. X gehouden was – zoals klagers hebben betoogd – zich uit de zaak terug te trekken. Het feit dat tegen het vonnis van de rechtbank mogelijk geen rechtsmiddel openstond, maakt dat niet anders. Voorzover de welwillendheid die advocaten in beginsel onderling dienen te betrachten mr. X in deze kwestie ertoe had behoren te bewegen zijn tegenpartij op enig moment in te lichten over het aanstaande dan wel inmiddels gewezen rechtbankvonnis, treft hem niettemin nog geen verwijt, omdat hij het belang van zijn cliënt heeft laten prevaleren.

Klachtonderdeel c

Een advocaat mag in het kader van de belangenbehartiging van zijn cliënt in beginsel alle mogelijkheden gebruiken die het proces- en executierecht hem bieden. Hij zal zich in het algemeen niet behoeven af te vragen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, wel opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Dat mr. X desgevraagd heeft geweigerd de executie op te schorten, totdat er uitspraak zou zijn in de verzetprocedure, dan wel in een eventueel misbruik van recht-procedure is niet onredelijk, gelet op de mogelijke duur van een dergelijke procedure. Toen klagers vervolgens een executiegeschil aanhangig maakten, was mr. X gehouden de executie op te schorten totdat in dat geschil zou zijn beslist, hetgeen hij ook heeft gedaan.

 

Volgt

Ongegrondverklaring van de klacht in al haar onderdelen.

Download artikel als PDF

Advertentie