Hof van Discipline, 26 oktober 2001; nr. 3207

(mrs. Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, Meeter, Van Griensven,

Smits en Schokkenbroek)

Raad van Discipline Arnhem, 8 mei 2000

(mrs. Van Ginkel, Bosman, Breuning ten Cate, Huver en Knüppe)

 

Afrekenings- en verdelingsproblemen bij een straftoevoeging

– Advocatenwet, art. 46 (2.3 gedragingen in strafzaken; 5.3 overname van zaken; 5.5 nakomen van financiële verplichtingen)

– Gedragsregels 17 en 23

 

Feiten

Mr. X heeft in 1996 een strafzaak overgenomen van mr. Y, die op zijn beurt de strafzaak had overgenomen van mr. Z. In de strafzaak is uitspraak gedaan in februari 1998.

Mr. Y beklaagde zich er in 1999 over dat mr. X nog steeds niet tot declaratie en afrekening van de toevoeging was overgegaan, ook niet na bemiddeling door de deken.

 

Overwegingen Raad van Discipline

De raad is van oordeel dat mr. X kort na 4 februari 1998 had kunnen en ook had moeten declareren. Hij handelt onbehoorlijk jegens de klager door daar toen en nu nog steeds mee te wachten en niet over te gaan tot verrekening van de te ontvangen toevoegingsvergoeding, noch anderszins tot betaling van het klager toekomende over te gaan. De door mr. X aangevoerde redenen kunnen zijn uitstel van declareren niet rechtvaardigen, met name niet de omstandigheid dat hij in het kader van de uitvoering van de taakstraf nog begeleiding aan de cliënt zou moeten bieden en de daarmee gemoeide tijd in de verdeling zou willen betrekken. De toevoeging strekt tot bijstand in de strafzaak zelf. Hetgeen daarna nog door de advocaat wordt gedaan en niet als zelfstandige nieuwe zaak kan worden aangemerkt, dient te worden beschouwd als service aan de cliënt. De daarmee gemoeide tijd kan immers niet leiden tot een hogere vergoeding. Wanneer geen sprake was geweest van een overgenomen zaak, zou mr. X ook geen belang hebben gehad bij uitstel van declareren en, naar mag worden aangenomen, daar direct toe zijn overgegaan.

De raad rekent het mr. X bovendien zwaar aan dat hij zijn herhaalde toezegging (aan de deken) om te zullen declareren niet is nagekomen, en zal daarom overgaan tot oplegging van de maatregel van berisping. Ten overvloede overweegt de raad nog als volgt. Hoewel de verrekening geen onderwerp van de klacht vormt, houdt de raad partijen voor dat hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het nog niet declareren in verband met de na het vonnis in het kader van de uitvoering van de taakstraf bestede tijd evenzeer geldt voor de in het kader van de verdeling van de toevoegingsvergoeding in aanmerking te nemen tijd. Anders gezegd: de raad meent dat de na het strafvonnis en bespreking daarvan door mr. X bestede tijd niet bij de verdeling in aanmerking kan worden genomen.

 

Volgt

Gegrondverklaring van de klacht met oplegging van de maatregel van berisping.

 

Overwegingen Hof van Discipline

In het midden kan blijven of mr. X zich terecht op het standpunt stelt dat bepaalde werkzaamheden, die eerst na de einduitspraak dienen te worden verricht en die op zich zelf geen invloed hebben op de hoogte van de toevoegingsvergoeding, bij de verdeling van deze vergoeding tussen elkaar opvolgende raadslieden betrokken mogen worden. Immers, mr. X had in elk geval niet om die reden het declareren van de toevoeging mogen uitstellen.

Met betrekking tot de verdeling van de (na de uiteindelijke indiening van de declaratie ontvangen) vergoeding geldt eveneens dat er geen reden was voor verder uitstel. Mocht mr. X op dat moment zijn ‘nawerk’ nog niet hebben afgerond, dan had hij de daarmee gemoeide tijd kunnen schatten of had hij op dat punt een voorbehoud kunnen maken.

In aanmerking genomen de aard en de ernst van het verwijt dat mr. X kan worden gemaakt, alsmede de omstandigheden van het geval, waaronder de omstandigheid dat mr. X in de periode waarover het gaat geruime tijd ernstig overspannen is geweest waardoor hij niet of slechts gedeeltelijk kon werken, is het Hof van oordeel dat oplegging van de navolgende maatregel gerechtvaardigd is. Volgt oplegging van de maatregel van enkele waarschuwing met bekrachtiging voor het overige.

 

Noot

Het gaat mij niet om mr. X, die duidelijk (te) laks was. Mij intrigeerden de stelligheid van de raad met betrekking tot de ‘service’-gedachte en de overweging ten overvloede en de duidelijke aarzeling van het hof om de raad daarin te volgen (mag ‘nawerk’ mee worden genomen bij de verdeling en had dat geschat kunnen worden?). Navraag bij advocaten die in het strafrecht geverseerd zijn gaf geen eenstemmig beeld. Sommigen waren van oordeel dat zulk nawerk, als daardoor de 15 uren zouden worden overschreden, wél van invloed op de declaratie zou kunnen zijn en sommigen meenden, al dan niet bovendien, dat bij de verdeling wél met zulk nawerk rekening zou kunnen worden gehouden. Wellicht is over het een en ander meer duidelijkheid gewenst.

E.

Download artikel als PDF

Advertentie