Hof van Discipline nr. 3391, 26 oktober 2001

(mrs. Peeperkorn, Hulleman, Goslings, Boumans en Paulussen)

Raad van Discipline ‘s-Hertogenbosch, 19 maart 2001

(mrs. Koster-Vaags, Van Boxsel, Peeters, Goumans en Martens)

 

Het optreden als advocaat in eigen zaak.

– Advocatenwet artikel 46 (2.1 Wat in het algemeen niet betaamt; 3.3.1 Grievende uitlatingen)

– Gedragsregel 1, 31

 

Feiten

Mr. X en klaagster hebben gedurende 25 jaar als partners samengeleefd. Uit hun relatie is een kind geboren. In het kader van de beëindiging van de relatie tussen mr. X en klaagster zijn tussen partijen een vijftal procedures gevoerd, waarbij mr. X als advocaat en procureur voor zichzelf optrad. Klaagster verwijt mr. X dat hij nodeloos heeft geprobeerd de procesgang te vertragen en dat zijn gedrag strijdig was met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, met name doordat mr. X geen scheiding wist aan te brengen in zijn rol van ex-partner van klaagster en zijn rol van advocaat van zichzelf. Ook in correspondentie van mr. X naar klaagster respectievelijk de advocaat van klaagster overschreed mr. X de betamelijkheidsnorm.

 

Overwegingen raad

De klacht heeft gedeeltelijk het karakter van een klacht betreffende het optreden van de advocaat van de tegenpartij, zij het dat de tegenpartij in dit geval tegelijkertijd zijn eigen advocaat was. Bij de beoordeling van een klacht tegen het optreden van de advocaat van de tegenpartij hanteert de raad als uitgangspunt dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.

De raad stelt tevens voorop dat in een procedure, vooral in echtscheidingsprocedures of andere daaraan verwante of daarop gelijkende familierechtelijke procedures, de emoties tussen partijen hoog kunnen oplopen en dat een verwoord standpunt van de ene partij de andere partij in dat geval onaangenaam kan treffen, hetgeen dan weer reacties van die andere partij oproept. Dat is te betreuren, maar rechtvaardigt veelal op zich niet de conclusie tot tuchtrechtelijk verwijtbaar optreden van de advocaat.

Bij de beoordeling van de onderhavige klacht moet geconstateerd worden dat klaagster gelijk heeft waar zij stelt dat mr. X zijn rol als tegenpartij en zijn rol als advocaat slechts gedeeltelijk wist te scheiden en zich in correspondentie met de advocaat van klaagster en in processtukken vaak te buiten ging aan onnodig emotionele betogen. Juist de advocaat dient een zekere zakelijkheid en abstractie te betrachten. Zijn rol dient zich in beginsel te beperken tot het behandelen van en, voorzover nodig, het voorleggen aan de rechter van de gerezen rechtsvragen. Gebruikmaking van hoofdzakelijk emotionele argumenten dient hij zoveel mogelijk te vermijden. Het is evident dat mr. X in dat opzicht geen goede balans heeft kunnen vinden. Hij handelde onverstandig, en naar het oordeel van de raad ook afkeurenswaardig, door als advocaat voor zichzelf op te gaan treden en vervolgens daarmee lange tijd door te gaan, ook nog na bijvoorbeeld de verstandige vingerwijzing van de rechtbankpresident om een raadsman voor zichzelf te zoeken.

Hier tegenover staat dat voor advocaten geen verbod geldt om voor zichzelf op te treden. De raad ziet daarom per saldo geen reden om de handelwijze van mr. X aan een ander criterium te toetsen dan gebruikelijk. Aan de hand van de in het geding gebrachte correspondentie en processtukken is de raad van oordeel dat de procesvoering en de toonzetting daarvan niet danig verschillen met veel andere echtscheidingsprocedures. Niet is komen vast te staan dat mr. X tuchtrechtelijk verwijtbaar de belangen van zijn wederpartij nodeloos heeft geschaad dan wel zich onnodig grievend heeft uitgelaten. Van een bewuste en tuchtrechtelijk ontoelaatbare poging van mr. X om de rechtsgang te dwarsbomen of te vertragen kan evenmin worden gesproken.

 

Volgt

Ongegrondverklaring van de klacht.

 

Overwegingen hof

Ook al kan klaagster toegegeven worden dat het (op zijn minst genomen) ongelukkig te noemen valt dat mr. X ervoor heeft gekozen – en nog steeds kiest – om voor zichzelf als advocaat op te treden in de diverse tussen partijen aanhangige procedures (alle verband houdende met het uiteengaan van partijen na een langdurige periode van samenleving) mét de raad het hof van oordeel is dat mr. X daarvan in tuchtrechtelijke zin geen verwijt kan worden gemaakt. Ook met betrekking tot de wijze waarop mr. X die procedures als advocaat van zichzelf voert kan niet gezegd worden dat tuchtrechtelijke normen worden overtreden. Dat een terughoudender en minder op de spits drijvende opstelling mr. X gepast zou hebben en zou passen maakt dit niet anders. Het hof onderschrijft in dit verband de constatering van de raad dat de uit de overgelegde correspondentie en processtukken blijkende procesvoering en toonzetting, waarvan mr. X zich bedient, niet wezenlijk verschilt van die in veel echtscheidings- of daarmee vergelijkbare procedures. Tegen die achtergrond is het hof het met de raad eens dat niet geoordeeld kan worden dat mr. X door zijn handelwijze de belangen van klaagster nodeloos heeft geschaad dan wel zich op een zodanige wijze (in procedures en/of correspondentie) over klaagster heeft uitgelaten of zich tegenover klaagster heeft opgesteld dat hij daarmee buiten de voor hem – als (advocaat van de) tegenpartij van klaagster – geldende vrijheidsgrenzen is getreden.

 

Volgt

Bekrachtiging van de beslissing van de Raad van Discipline.

Download artikel als PDF

Advertentie