Hof van Discipline, 23 november 2001, no. 3246
(mrs. Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, Meeter, De Jong Schouwenburg, Scheltema en Hooykaas)
Raad van Discipline Amsterdam, 10 juli 2000
(mrs. De Groot, Van Ardenne, Breederveld, Hamming en Klaver)
Het is niet toegestaan het betwiste gedeelte van een declaratie te verrekenen met ten behoeve van de cliënt ontvangen gelden. De advocaat dient het betwiste gedeelte onder de deken te storten, ook wanneer de declaratie betrekking heeft op bijstand in een strafrechtelijke aangelegenheid. Bevoegdheidsperikelen.
– Advocatenwet art. 46 (1.4.3.1 Financiële verhouding; 6 Tuchtprocesrecht)
– Gedragsregel 27 lid 2
Feiten
Mr. X verleent, na tussenkomst van een derde, een zekere M, aan klager bijstand in een strafrechtelijke procedure bij het Gerechtshof te Amsterdam. De aanleiding is de inbeslagname van een aan klager toebehorende auto. Volgens M is hij met mr. X overeengekomen dat deze de zaak voor een bedrag van ƒ 750 zou behandelen.
Het hof beslist dat de auto terecht in beslag is genomen maar dat de Staat aan klager een geldelijke tegemoetkoming dient te betalen van ƒ 33.721,25. De procureur-generaal en klager gaan van deze uitspraak in cassatie. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van de procureurgeneraal en verklaart klager in het door hem ingestelde beroep nietontvankelijk. Na herhaaldelijk aandringen van M maakt mr. X eind 1998 ƒ 7.500 over aan M. Daags daarop betaalt hij aan M in contanten een bedrag van ƒ 12.600,53 en geeft hij een op diezelfde dag gedateerde declaratie af ter hoogte van ƒ 14.370. Een maand eerder had mr. X aan M laten weten dat hij nog geen betaling van de Staat had ontvangen. Mr. X is begin 1999 nog in beroep gegaan, ten behoeve van klager, bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, zonder daarvoor kosten in rekening te brengen.
Klager betwist vervolgens de juistheid van die declaratie, onder meer op grond van een met M gemaakte honorariumafspraak. De deken verzoekt vervolgens mr. X om het betwiste gedeelte van de declaratie bij hem in depot te storten, aan welk verzoek mr. X geen gevolg geeft. In de correspondentie met de deken beroept mr. X zich erop dat hij in deze zaak als belastingadviseur en lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) is opgetreden en dat hij mitsdien niet gebonden is aan aanwijzingen van de deken. Meer algemeen betwist hij op die grond dat de raad van discipline terzake bevoegd is. De klacht bestaat uit de navolgende onderdelen:
De deken voegt daar ambtshalve de navolgende bezwaren aan toe:
Overwegingen raad
Mr. X heeft zich gedurende de behandeling van klagers zaak verschillende malen gepresenteerd als advocaat. Mr. X heeft onder meer aan klager een incassovolmacht gezonden waarin hij zichzelf omschrijft als advocaat en bij M een declaratie achtergelaten waarop staat dat hij advocaat en procureur is. Tevens staat op zijn briefpapier onder andere het woord ‘advocatenkantoor’. Voorts is mr. X voor klager als advocaat opgetreden in de strafzaak.
De raad is op grond van deze feiten van oordeel dat afdoende is komen vast te staan dat mr. X in dezen is opgetreden als advocaat. De raad is derhalve bevoegd van de onderhavige zaak kennis te nemen.
Ad onderdeel a) van de klacht
Op grond van de feiten, en met name nu door klager geen bewijs terzake is aangeboden, is de raad van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat tussen partijen is afgesproken dat mr. X de zaak in zijn geheel voor ƒ 750 zou behandelen. Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.
Ad onderdeel b) van de klacht
Hieruit volgt dat dit onderdeel van de klacht eveneens ongegrond is.
Ad onderdeel c) van de klacht
De werkzaamheden die door mr. X zijn uitgevoerd met betrekking tot het beroep bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens zijn niet aan klager in rekening gebracht en waren noodzakelijk om een termijn te sauveren. Zij hebben uiteindelijk geen vervolg gekregen. De raad meent dat met name het sauveren van de termijn het handelen van mr. X rechtvaardigt. Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.
Ad onderdeel d) van de klacht en onderdeel a) van de bezwaren
De raad overweegt dat mr. X niet zonder toestemming van klager tot verrekening over had mogen gaan. Nadat klager bezwaar had gemaakt tegen verrekening had mr. X in overeenstemming met gedragsregel 27, lid 2 het verrekende bedrag bij de deken dienen te deponeren. Mr. X heeft dit, ook na uitdrukkelijk verzoek van de deken, nagelaten. De raad is van oordeel dat mr. X hierdoor in strijd heeft gehandeld met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Dit onderdeel van de klacht en de bezwaren is derhalve gegrond.
Ad onderdeel e) van de klacht
Op grond van een faxbrief van mr. X van november 1998 en het ontbreken van aanwijzingen voor het tegendeel op dit punt neemt de raad aan dat mr. X de gelden op de datum van verzending van die fax nog niet had ontvangen. Er is vervolgens afgerekend begin december 1998. Naar het oordeel van de raad is aldus niet komen vast te staan dat mr. X de namens klager ontvangen gelden onredelijk lang onder zich heeft gehouden. Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.
Ad onderdeel b) van de bezwaren
De raad overweegt dat de deken met betrekking tot de hoedanigheid van mr. X als advocaat en NOB-belastingadviseur een eigen onderzoeksplicht heeft. De door mr. X op dit punt verschafte informatie munt weliswaar niet uit in duidelijkheid, maar de raad is er niet van overtuigd dat mr. X het oogmerk van misleiding heeft gehad. In het licht hiervan acht de raad dit onderdeel van de bezwaren ongegrond.
Beslissing van de raad
Met het voorgaande is komen vast te staan dat mr. X heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Op grond van de ernst van het voorgaande, en gezien de aantasting van het vertrouwen in de advocatuur, die het handelen van mr. X met zich brengt, acht de raad de maatregel van een berisping passend. Mr. X stelt beroep in tegen de gegrondbevinding van klachtonderdeel a) en het bezwaar van de deken sub a).
Overwegingen hof
Mr. X heeft als grief aangevoerd dat de raad niet bevoegd was de onderhavige klacht te beoordelen. Daartoe heeft mr. X – kort samengevat – aangevoerd dat hij klager niet als advocaat doch uitsluitend als belastingadviseur heeft bijgestaan en dat hij als lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) onderworpen is aan het voor de leden van de NOB geldende tuchtrecht. Vooropgesteld moet worden dat mr. X in de periode dat hij klager heeft bijgestaan als advocaat en procureur was ingeschreven bij de Rechtbank Utrecht, hetgeen ook thans nog het geval is. Dit brengt mee dat de Advocatenwet op hem van toepassing is, zodat hij ingevolge het in art. 46 van die wet bepaalde is onderworpen aan de door de raden van discipline en het hof uitgeoefende tuchtrechtspraak. De raad en ook het hof zijn dus bevoegd tot kennisneming van de onderhavige, tegen mr. X als advocaat, ingediende klacht. De vraag of een tegen een advocaat ingediende klacht betrekking heeft op enig handelen of nalaten als bedoeld in art. 46 van de Advocatenwet is een vraag die door de tuchtrechter beantwoord dient te worden.
Mr. X stelt de hiervoor bedoelde vraag in zijn memorie van grieven aan de orde door bezwaar te maken tegen het oordeel van de raad dat van zodanig handelen sprake is. Mr. X is werkzaam als advocaat en als belastingadviseur. Deze laatste hoedanigheid is niet een zodanige hoedanigheid dat, zoals bijvoorbeeld wel geldt voor de hoedanigheid van curator of rechter-plaatsvervanger, de in die hoedanigheid verrichte gedragingen in beginsel niet tot het terrein van het tuchtrecht behoren. Gelet op de aard van de door mr. X in verband met de hier- voor beschreven procedure ten behoeve van klager verrichte werkzaamheden, moet worden geoordeeld dat deze werkzaamheden ook kunnen en plegen te worden verricht door advocaten die niet tevens belastingadviseur zijn, waarbij niet van belang is of die advocaat zelf over de nodige specialistische kennis beschikt dan wel daarvoor een adviseur moet inschakelen. Dit brengt mee dat er voldoende aanknopingspunten zijn met de uitoefening van de advocatenpraktijk om het handelen en nalaten van mr. X, die immers ook advocaat is, aan artikel 46 van de Advocatenwet te toetsen. Hieraan kan niet afdoen de (overigens door klager betwiste) stelling van mr. X dat klagers gemachtigde, die hem in verband met zijn fiscale deskundigheid had ingeschakeld, moet hebben begrepen dat hij uitsluitend als belastingadviseur is opgetreden.
Uit het voorafgaande volgt dat voor mr. X ook in het onderhavige geval de gedragsregels golden. Dit betekent dat, nu mr. X in strijd met gedragsregel 27, lid 2, ondanks het op betwisting van de declaratie gegronde bezwaar daartegen van klager zijn declaratie heeft verrekend met de gelden die hij ten behoeve van klager onder zich had en heeft geweigerd te voldoen aan het verzoek van de deken het verrekende bedrag bij hem te deponeren, onderdeel d van de klacht en onderdeel a van het bezwaar gegrond zijn. Mr. X heeft nog aangevoerd dat het bepaalde in gedragsregel 27, lid 2, uitsluitend geldt indien de betwiste declaratie ter begroting kan worden ingediend, doch dit verweer berust op een te beperkte en dus onjuiste uitleg van deze gedragsregel. Gelet op de aard en de ernst van het verwijt dat mr. X treft acht het hof de door de raad opgelegde maatregel gerechtvaardigd.
Beslissing hof
Het Hof van Discipline bekrachtigt de beslissing van de raad van discipline in het ressort Amsterdam van 10 juli 2000.