Hof van Discipline, 19 oktober 2001, nr. 3229
(mrs. Zwitser-Schouten, De Leeuw, Wigleven, Wachter en Schokkenbroek)
Raad van Discipline Arnhem, 3 juli 2000
(mrs. Van Ginkel, Dam, Van Halder, Langeler en Meulemans)
Advocaat behandelt procedure voor twee echtgenoten tijdens en na hun echtscheiding. Opdracht aan de advocaat. Overleg tussen de advocaat en de beide (ex-)echtgenoten. Verrekening van gelden met openstaande declaraties.
Wanneer een bedrag met een bepaalde bestemming op de rekening van een advocaat wordt overgemaakt moet de betaler er op kunnen vertrouwen dat de advocaat ervoor zorgdraagt dat dat bedrag die bestemming ook bereikt.
– Advocatenwet art. 46 (1.2 De vereiste communicatie met de cliënt; 1.4.3.1 Financiële verhouding)
– Gedragsregels 8 en 28 lid 2
Feiten
Bij vonnis van de rechtbank d.d. 15 september 1994 is een vordering van de besloten vennootschap A op klaagster en haar echtgenoot B toegewezen. Deze vordering had betrekking op een gedeeltelijk betwiste nota voor werkzaamheden in de echtelijke woning. Mr. C. heeft voor klaagster en haar echtgenoot op 13 december 1994 een appèldagvaarding laten uitgaan. Klaagster en B zijn in juni 1995 gescheiden gaan wonen. In mei 1996 zijn zij gescheiden van echt.
Eind juli 1995 heeft B zich gewend tot het kantoor van mr. X voor (onder meer) de zaak tegen A en de echtscheidingsprocedure. Mr. X heeft deze beide zaken in behandeling genomen. In de zaak tegen A stonden appellanten toen uiterst peremptoir voor het nemen van een memorie van grieven.
Mr. X heeft in de zaak tegen A aanvankelijk, tot aan het tussenarrest, alleen met klaagsters echtgenoot B contact onderhouden. Nadien is daar verandering in gekomen. Zo heeft mr. X bij brief d.d. 2 januari 1997 een kopie van een proces-verbaal van getuigenverhoor aan klaagster toegezonden. Klaagster heeft naar aanleiding van de daarbij gevoegde kopie van een brief aan B bij faxbericht d.d. 17 januari 1997 gereageerd en er daarin op gewezen dat mr. X ook haar belangen in deze zaak behartigde en derhalve niet zonder haar toestemming het verloop van de procedure kon bepalen en zich niet alleen door de mening van B kon laten leiden. Vervolgens is tussen klaagster en mr. X verder gecorrespondeerd over de te houden contra-enquête.
Bij arrest van het Gerechtshof d.d. 19 augustus 1997 zijn klaagster en B in het ongelijk gesteld en in de proceskosten ad ƒ 4.135,00 veroordeeld. Mr. X heeft bij brief van 26 augustus 1997 aan klaagster en B afzonderlijk het arrest toegezonden, van commentaar voorzien, en de proceskostennota van de advocaat van de wederpartij bijgevoegd. Bij brief d.d. 2 september 1997 heeft mr. X aan klaagster bericht dat hij B had geadviseerd in het arrest te berusten en dat B er zonder gemotiveerd tegenbericht vanuit ging dat zij als medepartij dat standpunt kon onderschrijven. B heeft begin oktober 1997 de helft van de proceskosten, te weten ƒ 2.067,50 aan mr. X overgemaakt ter doorbetaling aan de advocaat van de wederpartij. Bij brief d.d. 3 oktober 1997 aan mr. X heeft hij die betaling gespecificeerd. Daarnaast heeft hij in die brief een tweetal betalingen ad ƒ 1.646,75 respectievelijk ƒ 2.529,19 op de declaraties van mr. X gespecificeerd en aangegeven dat hij met deze drie betalingen de helft van de totale kosten had betaald en dat mr. X de andere helft bij klaagster zou dienen te verhalen. Mr. X heeft daarop bij brief d.d. 15 oktober 1997 aan B bericht dat hij alleen van hem opdracht tot het (verder) voeren van de procedure had ontvangen. Voorts dat, ook al zou diens ex-echtgenote hem ook opdracht hebben verstrekt, B en zijn ex-echtgenote op grond van art. 7:407 lid 1 BW elk hoofdelijk aansprakelijk voor deze opdracht waren, dat hij had ontvangen in totaal ƒ 6.243,44 en graag het restant ad ƒ 2.108,44 zou ontvangen. B heeft dat restant voldaan. Mr. X heeft diens betaling ad ƒ 2.067,50 niet aan de advocaat van de wederpartij doorbetaald. Deze heeft na vergeefse sommatie bij brief d.d. 20 november 1997, gericht aan mr. X, door middel van beslaglegging op de girorekening van klaagster een bedrag ad ƒ 5.079,50 inclusief executiekosten bij haar geïncasseerd.
Klacht
(1)Mr. X is voor klaagster opgetreden in een hogerberoepsprocedure zonder dat zij daartoe opdracht had gegeven. Alleen B was opdrachtgever.
(2)Nadat klaagster en B in deze hogerberoepsprocedure in het
ongelijk gesteld en in de proceskosten veroordeeld waren, heeft B de helft van de nota’s van mr. X en de helft van de proceskosten aan mr. X betaald. Mr. X heeft deze laatste betaling zonder toestemming van klaagster verrekend met het nog openstaande deel van zijn declaraties.
Overwegingen van de raad
Klaagster kan in haar klachten worden ontvangen. Zij heeft immers belang bij een antwoord op de vraag of mr. X haar belangen in de appèlprocedure heeft mogen behartigen, hoewel zij hem daartoe niet uitdrukkelijk opdracht had gegeven, alsmede op de vraag of mr. X de betaling door B op een schuld waarvoor zij mede-aansprakelijk was, te weten de aan de wederpartij verschuldigde proceskosten, mocht verrekenen met zijn eigen declaratie.
Klachtonderdeel (1).
Mr. X heeft steeds benadrukt dat in de procedure tegen A alleen B zijn opdrachtgever was. Dit is niet ondenkbaar wanneer ervan wordt uitgegaan dat B daarbij optrad als zaakwaarnemer voor zijn toenmalige echtgenote. Gelet op de huishoudelijke aard van de vordering is ook begrijpelijk dat één van beide echtelieden de gezamenlijke belangen in de tegen hen aanhangig gemaakte procedure zou behartigen. Toen B zich tot het kantoor van mr. X wendde was het hoger beroep al ingesteld. Mr. X mocht er dan ook van uitgaan dat zulks de instemming van klaagster had. Mr. X had zich echter ook dienen te realiseren dat de huwelijksproblemen in de weg konden gaan staan aan een voortgezette zaakwaarneming door B, alsook dat klaagster bezwaar zou kunnen krijgen tegen zijn optreden in de zaak tegen A nu hij ook de belangen van B in de echtscheidingsprocedure met haar als tegenpartij was gaan behartigen. Hij heeft dat aanvankelijk niet gedaan en is eerst later, na het tussenarrest, zij het nadat het initiatief daartoe was uitgegaan van de zoon van B, ook in direct contact met klaagster getreden over de verdere voortgang van de zaak. Blijkens haar brief d.d. 17 januari 1997 heeft klaagster er toen mee ingestemd dat mr. X ook haar belangen in de zaak tegen A behartigde waar zij schrijft: “Volledigheidshalve wil ik u erop wijzen dat u ook mijn belangen in deze zaak behartigt (…).” Daarmee is haar toestemming met het optreden van mr. X in de appèlprocedure een gegeven zodat de feitelijke grondslag aan het eerste klachtonderdeel ontbreekt. Dit onderdeel van de klacht moet dan ook als ongegrond worden afgewezen.
Klachtonderdeel (2).
Het standpunt van mr. X dat het aan hem was om te bepalen of hij de door B betaalde ƒ 2.067,50 op zijn declaratie in mindering zou brengen is bepaald onjuist. Wanneer een bedrag met een bepaalde bestemming op de rekening van een advocaat wordt overgemaakt moet de betaler er op kunnen vertrouwen dat de advocaat ervoor zorgdraagt dat dat bedrag die bestemming ook bereikt. Het maakt daarbij geen verschil of de betaling is gedaan op een kantoorrekening dan wel op de derdenrekening van de advocaat. In dit geval had niet alleen B maar ook klaagster er belang bij dat de betaling van een deel van de proceskosten aan de wederpartij zou worden doorbetaald omdat zij daarvoor, naar moet worden aangenomen, evenals B geheel aansprakelijk was. De executiemaatregelen van de wederpartij zouden dan beperkt zijn gebleven tot de helft van de verschuldigde proceskosten. Mr. X had zich zulks als belangenbehartiger van óók klaagster in de procedure tegen A dienen te realiseren.
De raad verklaart klachtonderdeel (1) ongegrond, klachtonderdeel (2) gegrond en legt de maatregel van enkele waarschuwing op.
Overwegingen van het hof
Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot de vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.
Volgt
Bekrachtiging.