Hof van Discipline 30 november 2001, nr. 3292

(mrs. Peeperkorn, Van Voorst van Beest, Fleers, Gerritzen en Wachter)

Raad van Discipline ‘s-Hertogenbosch, 16 oktober 2000

(mrs. Mertens-Steeghs, Martens, Lucassen, Paulussen en Van Dooren)

 

Mededeling door de advocaat van kantoorwisseling. Aftroggelen van cliënten? Publiciteit waarbij de advocaat zijn dienstverlening vergelijkt met die van andere, met name aangeduide, advocaten?

– Advocatenwet art. 46 (5.4 Welwillendheid in het algemeen)

– Gedragsregel 17

– Verordening op de Publiciteit, artt. 2 en 3

 

Feiten

Mr. X treedt uit maatschap A en treedt aansluitend toe tot maatschap B. In verband daarmee hebben mr. X en (de overige compagnons van) maatschap A vooraf afgesproken welke dossiers mr. X meeneemt en welke bij maatschap A achterblijven. Voorts hebben zij afgesproken om gezamenlijk aan de relaties van maatschap A mededeling te doen van het vertrek van mr. X. In de week voor zijn vertrek zendt mr. X zelf brieven uit waarin de volgende passage is opgenomen: ‘De diverse specialisaties binnen het grotere verband van de advocatenmaatschap (B) maken het mogelijk om de juridische dienstverlening aanzienlijk uit te breiden. Gaarne zal ik u hierover nader informeren.’

 

Klacht en verweer

De achterblijvende leden van maatschap A klagen en voeren in dat verband onder meer aan dat mr. X de brieven heeft gestuurd zowel aan cliënten die hij zou meenemen als aan cliënten die bij maatschap A zouden achterblijven en dat mr. X bovendien 55 personen en instellingen heeft aangeschreven die niet tot zijn cliëntenkring behoren. Klagers zijn van mening dat de geciteerde passage een ongeoorloofde vergelijking inhoudt van de dienstverlening door klagers met die van maatschap B en dat de zinsnede: ‘Gaarne zal ik u hierover nader informeren’ geen zuivere mededeling inhoudt maar een wervend karakter heeft.

De klacht luidt als volgt:

Mr. X heeft op ernstige wijze tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door inbreuk te maken op de verordeningen van de Nederlandse Orde en door zijn handelen en nalaten dat een behoorlijk advocaat niet be – taamt. Mr. X heeft met name gehandeld in strijd met: 1. gedragsregel 17 doordat hij kennelijk heeft gepoogd cliënten van de maatschap af te troggelen, hetgeen blijkens de toelichting op dit artikel tuchtrechtelijk laakbaar is;

2. artikel 2 van de Verordening op de Publiciteit, doordat de door hem bedreven publiciteit middels een rondzendbrief aan cliënten van de maatschap een inbreuk vormt op het streven van advocaten naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen;

3. artikel 3 van de Verordening op de Publiciteit, doordat hij zijn diensten heeft vergeleken met die van klagers. Mr. X verweert zich, kort samengevat, als volgt.

Klagers kunnen in hun klacht niet worden ontvangen omdat het gedrag van (ex-)maten bij het uiteengaan alleen dan tuchtrechtelijk van belang is indien dat gedrag afbreuk kan doen aan het vertrouwen van derden in de rechtshulp door betrokkenen of door andere advocaten of het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen. Het aan mr. X verweten gedrag is als zodanig niet aan te merken.

Ruim een maand voor zijn vertrek uit de maatschap is afgesproken en schriftelijk vastgelegd dat één van klagers op korte termijn met mr. X zou bespreken op welke wijze extern mededeling van het vertrek zou worden gedaan. Mr. X heeft daarna echter niets meer vernomen, behalve de mededeling dat de maatschap een nader onderhoud met hem wilde hebben over de afwikkeling. Voor een maatschapsvergadering, gehouden enkele dagen vóór zijn vertrek, is hij niet uitgenodigd. Omdat hij niet wilde dat zijn cliënten zijn vertrek uit de plaatselijke kranten zouden vernemen heeft hij de brieven laten uitgaan aan (uitsluitend) zijn eigen cliënten met wie hij met grote regelmaat overleg voerde. Het is dus niet zo dat hij de afspraken niet is nagekomen, juist de maatschap heeft dat niet gedaan. De inhoud van de door de maatschap gewraakte passage in de brief van mr. X is niet meer dan een feitelijke constatering. Door deze passage wordt het vertrouwen van derden in de rechtshulp door mr. X of zijn vroegere maten niet geschonden en de passage geeft ook geen kwalificatie van de juridische dienstverlening van zijn vroegere compagnons. Gedragsregel 17 ziet niet op de situatie van een beëindiging van een maatschap terwijl de Verordening op de Publiciteit toepassing mist.

 

Overwegingen en beslissing van de raad

Mr. X heeft als primair verweer gevoerd dat de klacht als niet-ontvankelijk moet worden afgewezen daar mr. X niet als advocaat doch in die tijd als maat van klagers handelde.

In het algemeen is het gedrag van een advocaat in een andere hoedanigheid alleen dan tuchtrechtelijk van belang indien zulk gedrag afbreuk kan doen aan het vertrouwen van derden in de rechtshulp door de betrokkene en in casu zijn vroegere maten of afbreuk kan doen aan het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen. Weliswaar handelde mr. X niet als advocaat maar als maat van klagers, doch de tuchtrechter heeft tot taak te beoordelen of de hiervoor omschreven ‘afbreuk’ door mr. X zich heeft voorgedaan. De raad zal het beroep op niet-ontvankelijkheid van de klacht dan ook verwerpen.

Klachtonderdeel 1.

Klagers verwijten mr. X dat deze bij het verlaten van de maatschap brieven geschreven heeft niet alleen aan cliënten die mr. X zou meenemen doch ook aan cliënten die bij de maatschap zouden verblijven, waardoor hij kennelijk heeft getracht cliënten van de maatschap af te troggelen. Daar tegenover stelt mr. X dat hij uitsluitend brieven geschreven heeft aan zijn cliënten. Mr. X heeft terzake aan de deken een lijst overgelegd, waarop door klagers niet is gereageerd. In het maatschapscontract weliswaar niet getekend doch kennelijk door klagers en mr. X als geldend aangenomen werd vastgelegd op welke wijze en met inachtneming van welke criteria bij het uiteenvallen van de maatschap de zaken (cliënten) verdeeld zouden worden.

Het vaststellen van welke zaak aan wie toebehoort is een kwestie van uitleg van hetgeen partijen zijn overeengekomen. Het geschil hierover is van civielrechtelijke aard waarover de tuchtrechter niet vermag te oordelen. Derhalve is niet komen vast te staan dat mr. X terzake tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.

Klachtonderdeel 2.

De vraag of mr. X tuchtrechtelijk laakbaar handelde door het versturen van de gewraakte brieven beantwoordt de raad ontkennend. Het verzenden op zich van de brieven alsook de inhoud daarvan doen geenszins afbreuk aan het vertrouwen van derden in de rechtshulp door mr. X of zijn vroegere maten noch aan het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen. De raad merkt op dat uit de stukken blijkt dat er tussen klagers en mr. X een gebrek aan communicatie bestond. In een dergelijke sfeer blijven acties en reacties niet uit. Weliswaar ware het beter geweest dat mr. X ervoor had gezorgd dat niet vóór zijn vertrek de brieven derden zouden bereiken, doch in het kader van de ontstane situatie kan mr. X daarvan tuchtrechtelijk geen verwijt worden gemaakt.

Klachtonderdeel 3.

Klagers stellen dat de door mr. X verzonden brieven in strijd zijn met artikel 3 van de Verordening op de Publiciteit. Dit artikel houdt in: ‘Het is de advocaat niet toegestaan publiciteit te bedrijven waarbij zijn diensten worden vergeleken met die van andere, met name aangeduide advocaten.’ De passage: ‘De diverse specialisaties binnen het grotere verband van de advocatenmaatschap (B) maken het mogelijk om de juridische dienstverlening aanzienlijk uit te breiden. Gaarne zal ik u hierover nader informeren’ behelst een feitelijke vaststelling en houdt niet een in tuchtrechtelijke zin onoorbare vergelijking in met het kantoor van klagers, zodat artikel 3 door mr. X niet werd overtreden. De zinsnede: ‘Gaarne zal ik u hierover nader informeren’ heeft naar het oordeel van de raad geen nader wervend karakter.

De raad wijst het beroep op niet-ontvankelijkheid af en verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

 

Overwegingen en beslissing van het hof

Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot de vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad.

Download artikel als PDF

Advertentie