Raad van Discipline ‘s-Gravenhage, 18 februari 2002
(mrs. Van Boven, Brouwer, Van den Dries, Hengeveld en Verhulst)
Handelen in strijd met de Boekhoudverordening en de Richtlijnen ter voorkoming van betrokkenheid van de advocaat bij criminele handelingen.
– Advocatenwet artikel 46 (2.1 Wat in het algemeen niet betaamt; 3.3.7 Wat nooit geoorloofd is)
– Artikel 3 lid 2 Boekhoudverordening
– Artikelen 2, 5 en 6 lid 1 van de Richtlijnen ter voorkoming van de betrokkenheid van de advocaat bij criminele handelingen
– Gedragsregel 1
Feiten
A heeft zich gewend tot mr. X met het verzoek een incasso tegen B in behandeling te nemen. Mr. X heeft hierop drie sommatiebrieven aan B gezonden voor een totaalbedrag van ƒ 420.000. Op verzoek van A heeft mr. X B verzocht de verschuldigde bedragen over te maken op zijn kantoorrekening en niet op de rekening van de Stichting Derdengelden. B heeft op de kantoorrekening van mr. X vervolgens overgemaakt een bedrag van ƒ 560.000. Van de geïncasseerde bedragen heeft mr. X in totaal ƒ 412.500 in contanten van de kantoorrekening opgenomen en tegen afgifte van kwitanties afgestaan aan A.
Inhoud van de klacht en het verweer
De ambtshalve klacht van de deken laat zich als volgt onderscheiden:
Klachtonderdeel A
Mr. X heeft in strijd gehandeld met artikel 3 lid 2 van de Boekhoudverordening door mee te werken aan een constructie waarbij voor A bestemde bedragen niet op de rekening van de Stichting Derdengelden van mr. X werden overgemaakt, of rechtstreeks aan A, maar op de kantoorrekening van mr. X. Indien de bedragen wel naar de Stichting Derdengelden zouden zijn overgemaakt had mr. X daar niet alleen over kunnen beschikken, maar zou de medewerking van een tweede bestuurder nodig zijn geweest.
Klachtonderdeel B
Mr. X heeft artikel 2 van de Richtlijnen ter voorkoming van betrokkenheid van de advocaat bij criminele handelingen overtreden, hierna: ‘Richtlijnen’, door bij de aanvaarding van de opdracht niet na te gaan of in redelijkheid aanwijzingen bestonden dat de opdracht strekte tot voorbereiding, ondersteuning of afscherming van onwettige activiteiten. Een aanwijzing voor mr. X om de opdracht niet te aanvaarden was in elk geval dat A betaling via de rekening van de Stichting Derdengelden en diens eigen rekening pertinent van de hand heeft gewezen en slechts gebruik wenste te maken van de kantoorrekening van mr. X en voorts dat mr. X de ontvangen bedragen contant aan A diende door te betalen.
Klachtonderdeel C
Mr. X heeft artikel 5 van de Richtlijnen overtreden door zich niet te onthouden van verdere dienstverlening toen in redelijkheid voor mr. X aanwijzingen bestonden dat de opgedragen diensten strekten tot voorbereiding, ondersteuning of afscherming van onwettige praktijken.
Klachtonderdeel D
Verweerder heeft artikel 6 lid 1 van de Richtlijnen overtreden – zo niet naar de letter dan toch naar de geest – door in een grote frequentie, soms enkele dagen na elkaar, telkens per kas aan zijn cliënt beta lingen te verrichten van telkens bedragen van onder de ƒ 25.000, dat in artikel 6 lid 1 als maximum wordt genoemd.
Het verweer
Ad klachtonderdeel A
Mr. X heeft erkend dat hij naïef heeft gehandeld. Voorts is mr. X van mening dat hij wellicht formeel gezien in strijd heeft gehandeld met de Boekhoudverordening, maar dat de strekking van deze verordening is de cliënt te beschermen tegen advocaten, die kennelijk de verleiding niet kunnen weerstaan om de aan hun zorg toevertrouwde gelden zich toe te eigenen. Mr. X meent dat hij dat nu juist niet heeft gedaan. De belangen van zijn cliënt zijn in casu niet geschaad.
Ad klachtonderdelen B, C en D
Mr. X stelt zich op het standpunt dat thans – achteraf – duidelijk is dat hij inadequaat heeft gehandeld door af te gaan op de woorden van zijn cliënt. Desalniettemin acht mr. X het misplaatst dat hij ervan wordt verdacht tussenpersoon, of anderszins het centrum van frauduleuze handelingen te zijn geweest.
Overwegingen van de raad
Klachtonderdeel A
De raad stelt vast dat mr. X in strijd heeft gehandeld met artikel 3 lid 2 van de Boekhoudverordening. Hoewel de ratio van de verordening onder meer de bescherming van de cliënt is, kan mr. X zich in casu niet achter deze ratio verschuilen, nu vaststaat dat mr. X zijn eigen bankrekeningnummer op de sommatiebrieven heeft vermeld, terwijl ingevolge de verordening dit slechts is toegestaan indien het geldbedragen betreft die de advocaat zelf toekomen, terwijl deze gekozen constructie niet los kan worden gezien van de verdere gang van zaken zoals hierna te beoordelen. De raad acht dit onderdeel van de klacht gegrond.
Klachtonderdelen B, C en D
Gebleken is dat er voor mr. X bij zowel de aanvaarding van de opdracht als tijdens de opgedragen diensten voldoende aanwijzingen bestonden die hem ertoe hadden moeten nopen de opdracht te weigeren c.q. verdere dienstverlening aan cliënt te onthouden. De raad stelt dan ook vast dat mr. X de artikelen 2 en 5 van de Richtlijnen heeft overtreden. Zo heeft mr. X aanzienlijk meer geld geïncasseerd dan de vorderingen beslaan en heeft hij de betalingen op verzoek van zijn cliënt laten lopen via de kantoorrekening, zonder zich af te vragen waarom dit niet – zoals te doen gebruikelijk – via de rekening van de Stichting Derdengelden kon. Voorts heeft mr. X meegewerkt aan het omzeilen van de fiscus door in te stemmen met contante doorbetaling van de ontvangen bedragen aan zijn cliënt en heeft hij dit op een zodanige wijze gedaan – nooit meer dan ƒ 25.000 per opname in een grote frequentie en in een kort tijdsbestek – dat zulks het vermoeden bevestigt dat mr. X welbewust het bepaalde bij artikel 6 lid 1 van de Richtlijnen heeft willen omzeilen. De raad acht ook de onderdelen B, C en D van de klacht gegrond. Mr. X heeft zich in dezen gedragen in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.
Motivering van de op te leggen maatregel
Bij het opleggen van de na te melden maatregel heeft de raad in aanmerking genomen dat mr. X de Boekhoudverordening niet heeft nageleefd en een grove inbreuk heeft gemaakt op de letter en de strekking van de Richtlijnen. Mr. X heeft, zoal niet bewust, dan toch in elk geval door grote onzorgvuldigheid medewerking verleend aan een frauduleuze transactie. Dit is een grove misslag, die ernstig doet twijfelen aan de geschiktheid van mr. X om als advocaat te functioneren. Gelet op één en ander acht de raad de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing van na te melden duur passend en geboden.
Volgt
Gegrondverklaring van de klacht in al haar onderdelen onder oplegging
van een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van zes maanden.