Hof van Discipline, 18 januari 2002, nr. 3357

(mrs. Fransen, Bekkers, Thunnissen, Sterk en Arpeau)

Raad van Discipline ‘s-Hertogenbosch, 22 januari 2001

(mrs. Mertens-Steeghs, De Bont, Erkens, Luchtman en Van Dooren)

 

Handelen in strijd met de Boekhoudverordening. Bijzondere voorwaarde verbonden aan voorwaardelijke schorsing.

– Advocatenwet art. 46 (2.1 Wat in het algemeen niet betaamt; 2.2 Bezwaren van de deken)

– Advocatenwet, artt. 48b lid 2, 48d

– Boekhoudverordening 1998

 

Overwegingen van de raad

In het kort kan de inhoud van het bezwaar van de deken als volgt worden geformuleerd:

1) Mr. X heeft in strijd gehandeld met de Boekhoudverordening waar het betreft beheer derdengelden over de jaren 1997 tot en met 1999.

2) De financiële positie van mr. X is dusdanig zorgelijk dat zijn onafhankelijkheid als advocaat in gevaar kan komen.

Op 24 juni 1998 heeft de adjunct-secretaris van de Raad van Toezicht aan mr. X een brief geschreven waarbij werd verzocht de verklaring over te leggen als bedoeld in artikel 6 van de Boekhoudverordening 1990 van een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent, waarin deze zou verklaren dat hij heeft vastgesteld dat het kantoor van mr. X voldeed aan de voor het beheer van gelden van derden gestelde voorschriften, alsmede een verklaring van de beroepsaansprakelijkheidsassuradeur waaruit zou blijken dat het kantoor van mr. X volgens de regels van de Verordening op de Beroepsaansprakelijkheid was verzekerd. Na rappels omdat mr. X niet reageerde volgde op 17 februari 1999 een gesprek tussen de deken en mr. X. Er werden afspraken gemaakt, doch deze kwam mr. X niet na. Bij brief van 6 november 1998 ontving de deken een verklaring van een assuradeur dat mr. X voldeed aan de eisen gesteld in de Verordening op de Beroepsaansprakelijkheid. Na nieuwe rappels reageerde mr. X uiteindelijk bij brief van 11 juni 1999, maar daaruit bleek niet dat hij de afspraken zou nakomen. Er volgde wederom een gesprek en de toen gemaakte afspraken kwam mr. X weer niet na.

Daarop gaf de deken aan een registeraccountant opdracht een onderzoek in te stellen en na te gaan of mr. X over de jaren 1997 tot en met 1999 had voldaan aan de Boekhoudverordening op het punt van het beheer van derdengelden. Voorts verzocht de deken de accountant na te gaan of de financiële situatie van de praktijk van mr. X van dien aard was dat hij op elk moment aan zijn financiële verplichtingen zou kunnen voldoen.

Bij brief van 17 mei 2000 deed de accountant verslag aan de deken, nadat hij vooraf het concept aan de deken en mr. X had toegezonden voor eventuele opmerkingen. Daarop werd door mr. X inhoudelijk niet gereageerd.

Uit voormeld verslag bleek onder meer:

– het tekort op de rekening derdengelden ultimo 1996 bedroeg ƒ 45.907,37, in 1997 ƒ 1.136 en in 1998 ƒ 28.630,19. De accountant stelde dat uit dat overzicht duidelijk bleek dat de saldi op de der – dengeldenrekening per jaareinde niet toereikend waren om in het daaropvolgend jaar derdengelden uit te keren;

– ultimo 1999 bedroeg het saldo op de rekening derdengelden ƒ 8.795,87 te vorderen, terwijl volgens de informatie van de accountant ten tijde van het onderzoek nog een bedrag van ƒ 46.438,56 betaald moest worden aan derden;

– de accountant kwam tot de conclusie dat uit de administratie niet op eenvoudige wijze de verplichtingen inzake derdengelden konden worden afgeleid;

– alle betalingen van de derdengeldenrekening die van 1 januari 1997 tot en met 1 juni 1999 hebben plaatsgevonden van deze der – dengeldenrekening werden gemiddeld 68 dagen eerder ontvangen. Diverse posten stonden meer dan 220 dagen open en zelfs één saldo stond 1.030 dagen open. De accountant kwam tot de conclusie dat de derdengelden niet altijd aanstonds aan derden doorbetaald kon worden zodra de gelegenheid zich hiervoor voordeed;

– geconcludeerd werd dat de derdengelden al dan niet bewust anders werden aangewend dan waartoe deze bestemd waren;

– het was volgens mr. X niet mogelijk jaarrekeningen en aangiften inkomstenbelasting/vermogensbelasting 1996, 1997, 1998 en 1999 tijdig aan te leveren aangezien de accountant van mr. X alle jaarrekeningen wenste samen te stellen alvorens deze eventueel in concept uitgebracht konden worden. De accountant kwam na onderzoek tot de conclusie dat mr. X zich in een kwetsbare financiële positie bevond, zodat niet aanstonds aan alle verplichtingen ten aanzien van derdengelden voldaan kon worden. Er ontbreekt een deugdelijke financiële administratie, waardoor een beperkt inzicht bestaat in de rechten, verplichtingen en liquiditeiten alsmede de gerealiseerde resultaten.

Inmiddels was de deken hernieuwd gebleken dat er een achterstand was in de betaling van de griffierechten. Ook betaalde mr. X niet de kosten van de door de deken ingeschakelde accountant, belopende een bedrag van ƒ 16.552,48.

Ter mondelinge behandeling stelde mr. X dat hij de financiële problemen had overwonnen, doch hij staafde zijn beweringen niet met bescheiden. De raad hield de zaak aan en gelastte mr. X binnen veertien dagen aan de deken over te leggen:

– de jaarstukken en aangiften IB/VB/VPB over de jaren 1996 tot en met 1999;

– een verklaring van de accountant dat er geen schulden ter zake van derdengelden meer zijn;

– een saneringsplan inclusief zakelijke zekerheid voor de financiële dekking. Mr. X zou vergoeden aan de Orde van Advocaten in het Arrondissement ‘s-Hertogenbosch het bedrag van ƒ 16.552,48, zijnde de accountantskosten. Mr. X. zou bovendien binnen veertien dagen inzicht verstrekken in de bedragen die betaald waren uit het saldo van een bepaalde bankrekening.

Mr. X ging volledig akkoord met deze opdracht en hij zou ervoor zorgen dat een en ander binnen veertien dagen zou plaatsvinden. Mr. X voldeed hieraan echter niet. Ook bij de behandeling op 11 december 2000 legde mr. X geen enkel bescheid over en volstond hij wederom met de opmerking dat de problemen voorbij waren. Nu mr. X zijnerzijds, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, zijn beweringen niet met bescheiden heeft gestaafd, gaat de raad uit van het door de accountant uitgebrachte rapport, dat inhoudelijk ook niet door mr. X gemotiveerd is betwist. Aan de hiervoor gegeven samenvatting kan worden toegevoegd dat de resultaten van de praktijk van mr. X tot en met 31 maart 2000 negatief zijn.

Voorts stelt de raad vast dat mr. X geen jaarstukken of belastingaangiften heeft kunnen overleggen, dat mr. X zijn toezegging om de accountantskosten aan de Orde te vergoeden niet is nagekomen, en dat de rechtbank herhaaldelijk rechtsmaatregelen heeft moeten nemen ter incasso van griffierechten. De raad acht de situatie bij mr. X zoals uit het genoemde blijkt uitermate zorgelijk. Mr. X voldoet niet aan de Boekhoudverordening terwijl zijn financiële situatie uiterst kritiek is. De Boekhoud – verordening is in het leven geroepen om de belangen van cliënten/derden te beschermen. Door de handelwijze van mr. X dreigen die belangen geschaad te worden.

Uit het genoemde volgt dat het bezwaar van de deken gegrond is. Ten aanzien van de op te leggen maatregel houdt de raad rekening met het feit dat het belang van de justitiabele eist dat de deken alsnog inzicht krijgt in de financiële situatie van mr. X. Wel wil de raad nog rekening houden met het feit dat mr. X, 28 jaar de praktijk beoefenend, tot op heden nimmer een maatregel werd opgelegd.

 

Beslissing

De raad acht het bezwaar van de deken gegrond en legt terzake mr. X op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes maanden, met bepaling dat daarvan twee maanden niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de raad later anders mocht bepalen op grond dat mr. X zich vóór het einde van de proeftijd, die de raad stelt op twee jaren, aan een in artikel 46 der Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de navolgende aan mr. X opgelegde bijzondere voorwaarde: Mr. X dient binnen één maand na verzending van deze beslissing aan de deken te doen toekomen:

– de jaarstukken en aangiften IB/VB/VPB over de jaren 1996 tot en met 1999;

– een verklaring van de accountant dat er geen schulden ter zake van derdengelden meer zijn;

– een saneringsplan inclusief zakelijke zekerheid voor de financiële dekking;

– inzicht in de bedragen die betaald zijn uit het saldo van een bankrekening, per 1 juni 1999 ƒ 87.743,49 belopend, en in de verplichtingen die er nu nog zijn.

Mr. X zal binnen één maand na verzending van deze beslissing aan de Orde van Advocaten in het Arrondissement ‘s-Hertogenbosch vergoeden de kosten van het accountantsonderzoek, groot ƒ 16.552,48.

 

Overwegingen van het hof

Het hof gaat uit van de omschrijving van het bezwaar van de deken nu daartegen geen grief is gericht. Het hof gaat ook uit van de feiten die de raad in zijn beslissing heeft vermeld, nu daartegen geen grief is gericht. De mr. X verweten gedragingen zijn ernstig en betreffen de financiële soliditeit van een advocaat. Door het niet-naleven van de Boekhoud – verordening waar het betreft derdengelden en het niet-zorgen voor een zodanig financiële positie dat op grond daarvan de onafhankelijkheid als advocaat niet in gevaar komt, wordt het vertrouwen in de advocatuur ernstig geschaad.

Na constatering van deze gedragingen heeft de raad in zijn beslissing van 22 januari 2001 mr. X opgedragen om binnen één maand na verzending van de beslissing op 25 januari 2001 aan de deken de in de beslissing van de raad genoemde financiële stukken te doen toekomen en de kosten van het door de deken opgedragen accountantsonderzoek te betalen.

Tijdens de zitting van het hof op 20 april 2001 had mr. X aan deze voorwaarden nog steeds niet voldaan, terwijl daarvoor door hem geen acceptabel excuus is gegeven.

Mr. X is alsnog na de zitting in de gelegenheid gesteld om aan de gestelde voorwaarden te voldoen.

De deken heeft per brief van 4 september 2001 het hof meegedeeld dat hij, nadat mr. X en later zijn accountant een aantal malen uitstel hadden gevraagd, op 3 september 2001 pas over de gevraagde informatie beschikte.

Het hof verenigt zich met het oordeel van de raad inzake de op te leggen strafmaat, zodat de hiertegen gerichte grieven falen. Weliswaar is niet gebleken dat mr. X gedurende de 28 jaar dat hij de advocatuur heeft uitgeoefend eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld, maar de verweten gedragingen zijn zo ernstig dat een schorsing, gedeeltelijk onvoorwaardelijk, geboden is.

Ter disculpatie van zijn gedragingen heeft mr. X een beroep gedaan op de omstandigheid dat hij problemen heeft gehad met zijn gezondheid, waardoor hij veel last zegt te hebben ondervonden in zijn praktijk. Dit is echter volstrekt onvoldoende om het verweten gedrag te kunnen rechtvaardigen.

Daar komt nog bij dat mr. X gedurende de tuchtprocedure niet heeft getoond voortvarend en doeltreffend financieel orde op zaken te willen stellen. Zo heeft het zelfs na de beslissing van de raad respectievelijk de zitting van het hof nog een aantal maanden geduurd voordat de deken over de vereiste financiële stukken kon beschikken, waarbij nog steeds niet duidelijk is of de deken inmiddels ook beschikt over een saneringsplan.

Gelet op het vorenstaande zal het hof de beslissing van de raad bekrachtigen zonder de daarin gestelde voorwaarden, nu mr. X, naar de deken het hof heeft meegedeeld, aan deze voorwaarden, met uitzondering van het inzenden van een saneringsplan, inmiddels heeft voldaan en de deken voorts het hof heeft bericht dat hem geen signalen hebben bereikt dat de financieel zorgelijke positie van mr. X nog voortduurt.

 

Beslissing

Bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 22 januari 2001, voorzover de raad de bezwaren van de deken gegrond heeft bevonden en mr. X terzake heeft opgelegd de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes maanden, met bepaling dat daarvan twee maanden niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de raad later anders mocht bepalen op grond dat mr. X zich vóór het einde van de proeftijd, die de raad heeft gesteld op twee jaren, aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt; Vernietigt de beslissing voor het overige.

GJK

Download artikel als PDF

Advertentie