Hof van Discipline, 18 januari 2002; nr. 3329
(mrs. Fransen, Bekkers, Scheltema, De Groot en Tonkens-Gerkema)
Raad van Discipline Leeuwarden, 11 december 2000
(mrs. Van Riessen, De Goede, De Groot, Van der Kwaak-Wamelink en Winkel)
– Advocatenwet, art. 46 (3.3.2 Dreigementen; 6 Tuchtprocesrecht)
– Gedragsregel 19
Feiten
Mr. X trad op voor een cliënte die tijdens een verblijf in een ziekenhuis door een arts seksueel was lastiggevallen. Een klacht tegen die arts is door het Regionaal Tuchtcollege gegrond verklaard. De rechtbank heeft op een daartoe strekkende vordering van de vrouw voor recht verklaard dat de arts tekortgeschoten is c.q. een onrechtmatige daad heeft gepleegd en heeft de arts veroordeeld tot betaling van ƒ 90.000 aan de vrouw en tot schadevergoeding op te maken bij staat. Tegen dat vonnis heeft de arts hoger beroep ingesteld. Hangende dat hoger beroep heeft mr. X telefonisch contact opgenomen met de directeur van het ziekenhuis. De arts heeft zich erover beklaagd dat mr. X in dat gesprek heeft geprobeerd hem de appèlprocedure te laten intrekken door te dreigen dat anders de pers zou worden gewaarschuwd en door daarbij er met een zekere dreiging op te wijzen dat het schade voor het ziekenhuis zou betekenen als hij de zaken wereldkundig zou maken, en dat als de directeur de arts niet zou schorsen de kop van die directeur zou rollen en tot slot dat als de arts de appèlprocedure zou verliezen hij het ziekenhuis aansprakelijk zou stellen, zeker voor het feit dat de directeur de arts in het ziekenhuis had laten (door)werken.
Nadat de raad de directeur als getuige had gehoord heeft de raad overwogen dat mr. X door in bedoeld telefoongesprek met publiciteit te dreigen als de toelatingsovereenkomst van het ziekenhuis met de arts niet zou worden opgezegd, in elk geval de schijn op zich heeft geladen dat hij daarmee heeft geprobeerd door met de door hem beoogde tussenkomst van de directeur de arts de eenmaal door hem genomen beslissing om van het vonnis van de rechtbank te appelleren in heroverweging te laten nemen in die zin dat hij de inmiddels aanhangige appèlprocedure alsnog zou intrekken, opdat eenieder de appèlprocedure verder bespaard zou blijven, wat volgens mr. X in het belang van alle partijen was, terwijl blijkens de stellingen van de arts intrekking van de appèlprocedure niet in zijn belang was en hij daartoe ook nimmer vrijwillig zou zijn overgegaan. De raad achtte dit een handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, verklaarde de klacht gegrond en legde mr. X een berisping op. Mr. X stelde van deze beslissing hoger beroep in.
Overwegingen hof
De grieven 1 en 3 strekken beide ten betoge dat de raad uit de door de directeur afgelegde getuigenverklaring verkeerde conclusies heeft getrokken ten aanzien van de door mr. X in diens telefoongesprek met de directeur gedane mededelingen, het doel dat mr. X daarbij voor ogen stond en de indruk respectievelijk de schijn die mr. X bij dat telefoongesprek zou hebben gewekt. Met grief 2 voert mr. X aan dat de raad ook ten onrechte voorbij is gegaan aan het door mr. X gedane aanbod zichzelf als getuige onder ede te doen horen over hetgeen bij bedoeld telefoongesprek is besproken en dat de raad zijn oordeel in elk geval niet enkel op de getuigenverklaring van de directeur had mogen baseren. Grief 4 ten slotte houdt in dat de raad een onjuiste norm heeft gehanteerd door het dreigen met publiciteit en door het op zich laden van de schijn, dat daarmee beoogd werd klager zijn hoger beroep in een civiele procedure tegen de cliënte van mr. X te doen heroverwegen, tuchtrechtelijk laakbaar te oordelen. Naar aanleiding van deze grieven, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, wordt het volgende overwogen.
Mr. X betwist dat hij in het door hem met de directeur gevoerde telefoongesprek zou hebben gedreigd met publiciteit, als de directeur niet samen met hem op zou trekken tegen de klager teneinde deze te bewegen het hoger beroep te heroverwegen. Voorts betwist hij dat hij daarbij gezegd of gesuggereerd zou hebben dat dit tot ontslag van de directeur zou kunnen leiden. Omtrent het litigieuze telefoongesprek heeft mr. X het volgende gesteld. Ter zitting in hoger beroep heeft hij gesteld dat hij contact met de directeur heeft opgenomen ‘in het kader van’ zijn onderzoek naar de mogelijkheden om de tussen zijn cliënte en de klager aanhangige zaak te beëindigen zonder dat het daarin door de klager ingestelde hoger beroep zou behoeven te worden voortgezet, respectievelijk ‘in de context van’ de bekendheid van mr. X met de moeilijke situatie waarin het bestuur van een ziekenhuis zich, onder meer gezien de gretigheid van de regionale pers, bevindt, wanneer een van de daaraan verbonden artsen onrechtmatige seksuele handelingen met een patiënte heeft gepleegd en zich vervolgens profileert op een wijze als de klager, die volgens mr. X iedereen die zich met de zaak bemoeide juridisch aanviel, heeft gedaan. Volgens mr. X zou zowel het belang van zijn cliënte als dat van het ziekenhuis ermee gediend zijn wanneer de zaak door tussenkomst van de directeur beëindigd zou kunnen worden.
Ter zake van de inhoud van het telefoongesprek heeft mr. X ter zitting in eerste aanleg respectievelijk ter zitting in hoger beroep onder meer gesteld:
– dat hij zich als nieuwe advocaat van de tegen de klager procederende patiënte aan de directeur bekend heeft gemaakt;
– dat hij gezegd heeft dat hij zich aan het oriënteren was op de mogelijkheden van verdediging van zijn cliënte in het hoger beroep;
– dat hij gevraagd heeft of het gerucht juist was dat de klager het ziekenhuis inmiddels had verlaten of binnenkort zou gaan verlaten;
– dat hij gevraagd heeft of de directeur mogelijkheden zag om bemiddelend voor zijn cliënte op te treden;
– dat de directeur gezegd heeft niet te willen bemiddelen vanwege zijn positie als directeur;
– dat mr. X gevraagd heeft of het ziekenhuis de klager zou ontslaan; dat de directeur gezegd heeft ongelukkig met de hele situatie te zijn maar slechts beperkte manoeuvreerruimte te hebben en dat een directie wel heel erg zeker van zijn zaak moet zijn om een toelatingsovereenkomst te beëindigen omdat dat al snel onrechtmatig is en tot betalingsverplichtingen van miljoenen guldens kan leiden;
– dat vervolgens over de beperkte mogelijkheden en de ‘kwetsbaarheid’ van de directeur is gesproken, waarbij ook besproken is dat in het verleden in een vergelijkbare situatie in een ziekenhuis soms ook de directeur onder vuur komt te liggen;
– dat mr. X de directeur vervolgens heeft gezegd dat zijn cliënte hem
– onder meer – had verzocht haar te begeleiden bij de publiciteit die zij zo langzamerhand aan de zaak wilde geven;
– dat mr. X gezegd heeft begrip te hebben voor de moeilijke positie van de directeur en zijn cliënte voorlopig af te houden van het meewerken aan publiciteit.
Mr. X betwist weliswaar dat zijn uitlatingen tegenover de directeur als dreigement waren bedoeld, maar aan dat verweer dient te worden voorbijgegaan. Het gaat om de vraag of mr. X zich ervan bewust was of had moeten zijn dat de directeur zijn uitlatingen geredelijk als een dreigement kon opvatten en als een aansporing om de klager ertoe over te halen het hoger beroep in te trekken. Het hof is van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord, nu mr. X de directeur van klagers ziekenhuis ongevraagd telefonisch heeft benaderd, en in dat telefoongesprek de mogelijkheid van verdere negatieve publiciteit en van ontslag van de directeur zelf ter sprake heeft gebracht. Daaraan doet niet af dat mr. X, volgens zijn eigen stellingen, heeft gezegd begrip te hebben voor de moeilijke positie van de directeur en zijn cliënte voorlopig te zullen afhouden van publiciteit; het is integendeel aannemelijk dat de directeur die mededelingen zodanig zou opvatten dat het uitblijven van de door mr. X gewenste regeling met de klager tot de in die mededelingen bedoelde negatieve gevolgen zou leiden. Mr. X heeft aangevoerd, kort samengevat, dat zijn uitlatingen dienden te worden opgevat als een tijdige aankondiging van eventuele maatregelen voor het geval een bepaalde actie van de wederpartij zou uitblijven, en niet als dreigement, en dat het doen van een dergelijke aankondiging niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is, doch integendeel in het geval van rechtsmaatregelen door Gedragsregel 19 dwingend is voorgeschreven. Ook dit verweer kan niet worden gevolgd. Nog daargelaten dat, zoals hiervoor is overwogen, de directeur zijn mededelingen geenszins onbegrijpelijk heeft opgevat als een dreigement, is de aankondiging dat de cliënte van mr. X (c.q. mr. X zelf) eventueel de publiciteit zal zoeken, niet de aankondiging van een rechtmaatregel als bedoeld in Gedragsregel 19. Volgt bekrachtiging van de beslissing van de raad.