Raad van Discipline Amsterdam, 19 november 2001

(mrs. Van Bennekom, Karsten, Van Ardenne, Remme en Hamming)

Onnodig grievende uitlating.

– Advocatenwet art. 46 (3.3.1 Grievende uitlatingen)

– Gedragsregel 31

 

Feiten

Klaagster en haar zus hebben een v.o.f. in tweedehands kinderkleding. De v.o.f. wordt gedreven vanuit een pand dat door de zus van klaagster voor een gering bedrag aan de v.o.f. is verhuurd. Er ontstaat een vertrouwensbreuk tussen de zus van klaagster en klaagster nadat de zus heeft bemerkt dat klaagster een opdracht van de v.o.f. heeft gefactureerd op briefpapier van de v.o.f. met daarop vermeld het privé-banknummer van klaagster.

Mr. X krijgt opdracht van de zus van klaagster om een vordering in te stellen tot nadere vaststelling van de huurprijs van het winkelpand. In de dagvaarding motiveert hij de prijsverhoging van ƒ 720 per jaar tot ƒ 12.500 per jaar met de stelling dat vanwege diverse oorzaken, onder andere een vermoedelijke poging tot fiscale fraude door klaagster, een verwijdering tussen de vennoten is opgetreden. Mr. X acht genoemde kwalificatie gerechtvaardigd aangezien hij daarmee de ernst van de breuk tussen de zussen/vennoten wilde benadrukken en het ontstaan van het geschil wilde verklaren en voorts daarmee de hoogte van de huurverhogingen wilde rechtvaardigen. Daarnaast achtte hij het vanuit een strategisch oogpunt passend de oorzaak van het familieconflict en de ernst daarvan te vermelden teneinde de rechter duidelijk te maken dat het gelasten van een schikkingscomparitie zonder zin zou zijn en de rechter het zwaarwichtig belang van zijn cliënt bij de huurverhoging op voorhand zou begrijpen. Ten slotte beroept mr. X zich er op dat hij met behulp van boekhoudkundige bescheiden zelf de juistheid van de gebezigde kwalificatie heeft onderzocht.

 

Overwegingen raad

De raad stelt voorop dat een advocaat een grote mate van vrijheid heeft de belangen te behartigen van zijn cliënt op de wijze die hem – in overleg met zijn cliënt – goeddunkt. Deze vrijheid is evenwel niet onbegrensd en ontslaat hem niet van zijn verplichting ook jegens de wederpartij van zijn cliënt de geboden zorgvuldigheid in acht te nemen. Met name dient hij zich in woord en geschrift niet onnodig grievend over de wederpartij uit te laten.

De raad is van oordeel dat mr. X de grenzen van genoemde vrijheid heeft overschreden door ten processe de wederpartij van zijn cliënte ervan te betichten vermoedelijk fiscale fraude te hebben gepleegd. In dit verband stelt de raad voorop dat deze passage jegens klaagster grievend kan worden genoemd. Weliswaar heeft mr. X onweersproken gesteld dat hij de gronden voor dit vermoeden zelf heeft onderzocht, maar zelfs indien dit onderzoek het vermoeden van fiscale fraude zou kunnen rechtvaardigen volgt daaruit nog niet dat het ten processe uiten van dit vermoeden met het oog op de ingestelde vordering tot huurprijsvaststelling nodig was. Genoemde omstandigheid was immers niet van belang voor de vaststelling van de hoogte van de vast te stellen huurprijs. Voorts had mr. X de rechter, ook in de dagvaarding, op andere wijze duidelijk kunnen maken dat, gelet op het familieconflict, niet verwacht mocht worden dat een schikkingscomparitie tot een positief resultaat zou leiden.

 

Volgt

Gegrondbevinding van de klacht zonder oplegging van een maatregel.

Download artikel als PDF

Advertentie