Raad van Discipline Leeuwarden, 11 juli 2002
(mrs. Giltay, Hemmes, Van der Kwaak-Wamelink, Meijer en Winkel)
Grievende uitlatingen over advocaat van de wederpartij.
– Advocatenwet artikel 46 (3.3.1. Grievende uitlatingen)
– Gedragsregel 31
Inhoud van de klacht
Mr. Y, advocaat van de man, klaagt erover dat mr. X, advocaat van de bewindvoerders van de echtgenote van de cliënt van mr. Y, zich in woord en geschrift jegens mr. Y onnodig grievend heeft uitgelaten door in zijn verweerschrift naar aanleiding van een door mr. Y in rechte ingediend verzoek, te stellen, hetgeen hij bij de mondelinge behandeling van de zaak bij de rechtbank heeft herhaald:
‘In de jaren 1998, 1999 en 2000 heeft er een discussie plaatsgevonden tussen mr. Y en de bewindvoerders. De wensen van de man (cliënt van mr. Y, bew.) zijn weergegeven in de brief d.d. 8 september 1999 van mr. Y, die als productie 4 aan dit verweerschrift is gehecht. De bewindvoerders merken op dat de bedragen, die de man wenst, later zijn verhoogd. De man wenst een bedrag ad ƒ 100.000 ineens en een maandelijks bedrag ad ƒ 2.000. De bewindvoerders hebben begrepen dat een (groot) gedeelte van het geld dat de man zal ontvangen zal worden betaald aan mr. Y (neef van de man, bew.). Naar het zich laat aanzien heeft mr. Y een persoonlijk belang bij de door hem in gang gezette procedure bij de rechtbank. De bewindvoerders merken op dat de man vanwege zijn zwakke begaafdheid makkelijk te beïnvloeden en te manipuleren is’.
Overwegingen raad
Een advocaat die meent in het belang van zijn cliënt in een geschil ten overstaan van een rechter mededelingen over de advocaat van de wederpartij te moeten doen, waardoor deze in een kwaad daglicht kan worden gesteld, zal zich terdege dienen af te vragen of die mededelingen op waarheid berusten. Aan het onderzoek daarnaar moeten strenge eisen worden gesteld en deze zullen strenger zijn naarmate de ernst van de over de advocaat van de wederpartij gedane mededelingen ernstiger zijn. In dit verband heeft mr. X het volgende gesteld. Zijn cliënten, de bewindvoerders, hebben gehoord dat de cliënt van mr. Y de bedragen die hij ingevolge een (te maken) afspraak zou ontvangen, voor een deel aan mr. Y moest afstaan. De bewindvoerders hebben dit vernomen uit de mond van de onder bewind gestelde echtgenote van de man. De bewindvoerders concludeerden hieruit, dat mr. Y een persoonlijk belang heeft bij de uitkomst van de door hem bij de rechtbank aanhangig gemaakte procedure. Indien waar, levert dit een ernstig verwijt aan het adres van mr. Y op. Mr. Y heeft echter één en ander als onjuist van de hand gewezen. Mr. X zal derhalve op zijn minst een begin van bewijs van de juistheid van de stelling, dat mr. Y een persoonlijk belang bij de procedure heeft, moeten leveren. Naar het oordeel van de raad is hij daarin niet geslaagd. Mr. X heeft de infame opmerking over mr. Y dat hij een dubbelrol speelt van horen zeggen. Daar komt bij dat de bron van de mededeling ligt bij de echtgenote van de man, die mr. X zelf als zwakbegaafd heeft gekenschetst. Van een gedegen onderzoek naar de juistheid van de bewering dat mr. Y een dubbelrol heeft vervuld is naar het oordeel van de raad ook geen sprake geweest. Mr. X heeft nog gesteld, dat hij slechts op verzoek van de bewindvoerders enige opmerkingen ten aanzien van de dubbelrol van mr. Y heeft gemaakt. Dit ontslaat hem evenwel niet van de plicht een deugdelijk onderzoek daarnaar te doen.
Volgt
Gegrondverklaring van de klacht, onder oplegging van enkele waarschuwing.