Raad van Discipline ‘s-Hertogenbosch, 7 januari 2002

(mrs. Bleeker, Van Boxsel, De Bont, Ten Brummelhuis en Luchtman)

 

Het sturen van een brief aan de griffier nadat de kantonrechter bepaald had een beschikking te zullen geven.

– Advocatenwet art. 46 (5.1 Regels die betrekking hebben op de juridische strijd)

– Gedragsregel 15 lid 2

 

Feiten

Klager, mr. Y, behartigt de belangen van de werkgever in een ontbindingszaak. Bij de mondelinge behandeling komt onder meer ter sprake dat de werkgever het salaris van de werknemer over de maanden november en december 2000 nog niet zou hebben voldaan. Ter zitting en tijdens de schorsing van die zitting komen partijen niet tot een regeling, waarna de kantonrechter te kennen geeft dat hij binnen vier weken een beschikking zal geven. De dag daarna schrijft mr. X aan mr. Y dat de werkgever ter zitting uitdrukkelijk had bevestigd dat hij geheel ten onrechte het salaris van de werknemer over de maanden november en december had achtergehouden en dat mr. X deze gedane mededeling uitdrukkelijk wenst te bevestigen. Daarop antwoordt mr. Y dat de mededelingen van de werkgever ter zitting anders waren en feitelijk inhielden dat hij wellicht alsnog het salaris tot 7 december 2000 diende te voldoen, en daarvoor ook alsnog zorg zou dragen, maar dat wegens werkweigering van de werknemer op en sedert 7 december 2000 van een loondoorbetaling vanaf 7 december 2000 geen sprake kon zijn. Daarop schrijft mr. X aan de griffier van de kantonrechter:

‘Tijdens de mondelinge behandeling van 16 januari jl. is in opgemelde zaak onder andere ter sprake gekomen dat de werkgever tot op heden verzuimd heeft het salaris van november en december 2000 aan mijn cliënt te voldoen. Desgevraagd heeft de werkgever ter zitting aan de kantonrechter bevestigd dat hij de achterstallige salarisbetalingen omgaand zou voldoen. Per fax van 17 januari jl. heb ik die mededeling vervolgens aan mr. Y bevestigd. Tot mijn verbazing wenst de werkgever de ter zitting gedane betalingstoezegging toch geen gestand te doen. Ik zie mij daarom genoodzaakt, zulks mogelijk ter voorkoming van een nieuwe procedure, u te verzoeken mij een kopie van het proces-verbaal te doen toekomen, omdat ik aanneem dat u de desbetreffende uitlating van de betreffende werkgever heeft opgetekend, zodat partijen niet langer hoeven te discussiëren over de door de werkgever ter zitting gedane uitspraak. Het spijt mij u in dezen met dit verzoek te moeten benaderen, maar de reactie van de werkgever laat geen andere keuze toe. Kopie van dit schrijven zend ik met gelijke post aan mr. Y’.

Mr. Y beklaagt zich erover dat mr. X zich tot de griffier heeft gewend nadat de kantonrechter bepaald had een beschikking te zullen geven. Indien mr. X zich daarbij beperkt zou hebben tot de neutrale vraag om toezending van het proces-verbaal, dan zou mr. Y daar nog vrede mee hebben gehad.

 

Overwegingen raad

Gedragsregel 15 lid 2 maakt tot uitgangspunt dat het de advocaat niet geoorloofd is om zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden nadat om een uitspraak is gevraagd. Deze gedragsregel dient de rechtsorde. Nadat partijen en hun advocaten hun standpunten aan de rechter hebben voorgelegd, moet de rechter zonder verdere beïnvloeding zijn beslissing kunnen vaststellen. De procesorde is er niet mee gediend wanneer partijen en hun advocaten de rechter van nadere/nieuwe informatie pogen te voorzien. Gedragsregel 15 lid 2 hanteert daarbij het begrijpelijke en strikte algemene uitgangspunt dat het verbod om zich nog tot de rechter te wenden zonder enige clausulering geldt. Voorkomen moet worden dat advocaten zich om enigerlei reden toch vrij achten om de rechter te benaderen nadat om uitspraak is gevraagd.

De raad stelt voorop dat geen onderscheid dient te worden gemaakt tussen de kantonrechter en zijn griffier. Een advocaat dient er van uit te gaan dat een griffier niet zelfstandig zal beslissen over een schriftelijk verzoek van een procespartij maar dit verzoek aan de kantonrechter zal voorleggen.

Met inachtneming van de genoemde uitgangspunten moet worden geconcludeerd dat mr. X heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. Voorzover hij meende dat het belang van zijn cliënt de door hem gewenste passage in het proces-verbaal bepaaldelijk vorderde, had hij daarom de griffier reeds tijdens de mondelinge zitting kunnen verzoeken. Tevens stonden hem nadien nog andere mogelijkheden ten dienste, bijvoorbeeld het afwachten dan wel het opvragen van het proces-verbaal na ontvangst van de beschikking van de kantonrechter, al of niet met een aanvullend verzoek aan de griffier voorzover de door mr. X gewenste passage niet in het proces-verbaal zou voorkomen, of een na overleg met mr. Y en met diens instemming eerder aan de griffier gericht neutraal kortluidend verzoek om afgifte van het proces-verbaal. In een dringend geval zou wellicht zelfs een dergelijk neutraal verzoek zonder instemming van klager denkbaar zijn geweest, bijvoorbeeld na diens weigering en een daaropvolgend overleg met de deken. In tegenstelling tot dergelijke (mogelijke) opties kon de brief van mr. X aan de griffier op zijn minst genomen de schijn opwekken van gewenste beïnvloeding van de kantonrechter, ook al betrof dat slechts een ‘sfeertekening’ betreffende een voor de beslissing van de kantonrechter op het eigenlijke ontbindingsverzoek wellicht niet relevant aspect. Ook een dergelijke schijn van mogelijke beïnvloeding is strijdig met het strikte karakter van Gedragsregel 15.

 

Volgt

Gegrondbevinding van de klacht en oplegging van de maatregel van enkele waarschuwing.

Download artikel als PDF

Advertentie