Hof van Discipline, 12 juli 2002, nr. 3603
(mrs. Zwitser-Schouten, Gründemann, Scheltema, Tonkens-Gerkema en Fjévez)
Raad van Discipline ‘s-Gravenhage, 4 maart 2002
(mrs. Holtrop, Claassen, Eschauzier, Maat en Van Nispen tot Sevenaer)
Als gevolg van een onjuiste oproeping door de raad is klager niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Daarmee is het essentiële rechtsbeginsel van hoor en wederhoor geschonden. Vernietiging en terugverwijzing.
– Advocatenwet art. 46h lid 3 (Tuchtprocesrecht)
Feiten
De plaatsvervangend voorzitter van de raad verklaart een klacht van klager kennelijk ongegrond. Na gedaan verzet verklaart de raad het verzet ongegrond. Klager stelt beroep in. In appèl blijkt dat klager bij brief door de griffier van de raad is opgeroepen voor een zitting van de raad op ‘maandag 7 december 2002 te 13.40 uur’. De griffier heeft kennelijk bedoeld klager op te roepen voor de zitting van 7 januari 2002 te 13.40 uur. Op die zitting is het verzet van klager buiten diens aanwezigheid behandeld.
Overwegingen van het hof
Ten gevolge van deze onjuiste oproep is klager niet op de voet van het bepaalde in art. 46h lid 3 Advocatenwet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Daarmee is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Nu het gaat om schending van een essentieel rechtsbeginsel dient de beslissing van de raad te worden vernietigd.
Volgt
Vernietiging van de beslissing van de raad en terugverwijzing opdat het verzet van klager tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad opnieuw wordt behandeld na behoorlijke oproeping van klager en verweerder.