Hof van Discipline, 28 juni 2002, nr. 3381
(mrs. Peeperkorn, Van der Hel, Kiers-Becking, Hooykaas en Fjévier)
Raad van Discipline Amsterdam, 19 februari 2001
(mrs. Kist, Van Es, Hamming, Knipscheer en Van den Biesen)
Optreden van een advocaat in een strafzaak
– Artikel 46 (2.3 Gedragingen in strafzaken)
– Gedragsregel 16 lid 2
Inhoud van de klacht
De klacht houdt zakelijk weergegeven in, dat mr. X in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij op 23 maart 1999 A, aangever van de strafbare feiten waarvoor de cliënt van mr. X werd vervolgd, heeft opgebeld en hem heeft medegedeeld, althans heeft gesuggereerd, dat het niet nodig was te verschijnen op de oproeping van de rechter-commissaris om als getuige te worden gehoord en voorts dat hij daarover reeds telefonisch contact had gehad met de rechter-commissaris. Door aldus te handelen heeft mr. X volgens klager, hoofdofficier van Justitie te Z, getracht deze getuige op onoorbare wijze te beïnvloeden.
Overweging van de raad
Ter beoordeling van de raad staat allereerst de vraag of klager ontvankelijk is in zijn klacht nu hij door het gestelde optreden van mr. X niet rechtstreeks in zijn belangen is geschaad. Klager heeft ter zitting verklaard de klacht tegen mr. X te hebben ingediend vanuit zijn zorg voor een behoorlijke (straf )rechtspleging. Tegen die achtergrond dient klager in zijn klacht ontvankelijk te worden geacht.
Klager heeft gesteld dat mr. X in het telefoongesprek met A op 23 maart 1999 ontoelaatbare druk op A heeft uitgeoefend om af te zien van het afleggen van een verklaring bij de rechter-commissaris op 26 maart 1999 indien hij niets aan zijn eerdere verklaring zou hebben toe te voegen. Naar het oordeel van klager heeft mr. X daardoor A, de belangrijkste getuige in deze zaak en aangever van het strafbare feit waarvan de cliënt van mr. X op dat moment werd verdacht, beïnvloed en het onderzoek belemmerd.
Mr. X heeft niet betwist op 23 maart 1999 telefonisch contact te hebben gehad met A en hem te hebben medegedeeld dat hij van verschijning bij de rechter-commissaris op 26 maart 1999 teneinde te worden gehoord als getuige zou kunnen afzien, indien hij niets naders aan zijn eerdere verklaring zou hebben toe te voegen. Mr. X heeft bestreden dat hij A op dat moment heeft bericht dat hij reeds met de rechter-commissaris zou hebben gesproken over het telefonisch benaderen van A. Voorts heeft hij betwist dat hij tijdens dit telefoongesprek onoorbare druk op A heeft uitgeoefend dan wel hem anderszins heeft geïntimideerd. Naar het oordeel van de raad dient bij het benaderen van getuigen in een geval als het onderhavige door de verdediging van de verdachte met grote omzichtigheid te werk te worden gegaan. Waar de getuige is opgeroepen om te worden gehoord uitsluitend op verzoek van de advocaat van de verdachte, staat het deze advocaat weliswaar vrij deze getuige te benaderen, doch dient hij zich ervan bewust te zijn dat het enkele benaderen van een dergelijke getuige reeds een zeker intimiderend effect zou kunnen hebben. Zulks geldt eens te meer waar de getuige, zoals in het onderhavige geval, ook aangever was van het strafbare feit waarvan de cliënt van mr. X werd verdacht en deze getuige werd benaderd drie dagen voordat hij door de rechter-commissaris zou worden gehoord. In het onderhavige geval blijkt uit de verklaring van A niet waaruit het intimiderende en bedreigende karakter van het optreden van mr. X op 23 maart 1999 heeft bestaan. A verklaart weliswaar dat hij zich beduusd en geïntimideerd voelde, doch uit zijn verklaring blijkt niet op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat mr. X zich onoorbaar jegens hem heeft gedragen. Ook de zich bij de stukken bevindende verklaring van zijn echtgenoot biedt geen aanknopingspunt voor de conclusie dat mr. X ‘undue influence’ jegens A heeft uitgeoefend.
Volgt
Ongegrondverklaring van de klacht.
Overwegingen hof
Klager heeft tegen de beslissing van de raad drie grieven opgeworpen. Deze houden het volgende in:
Grief 1:
Ten onrechte komt de raad tot de conclusie dat mr. X zich jegens de getuige niet onoorbaar heeft gedragen.
Grief 2:
De raad hecht onvoldoende waarde aan de omstandigheid dat er twee getuigen zijn die een duidelijke verklaring afleggen over de inhoud van het door mr. X op 23 maart 1999 met de getuige gevoerde telefoongesprek.
Grief 3:
De vaststelling door de raad van de feiten is juist of onvolledig.
De eerste twee grieven heeft klager ter zitting aldus toegelicht, dat zijn klacht in de eerste plaats betreft dat mr. X de getuige A, als meest belangrijke getuige tevens aangever van het strafbare feit, heeft benaderd zonder overleg met de rechter-commissaris. Dat is aan een raadsman, zo stelt klager, niet toegestaan. Voorts, en in de tweede plaats, acht klager ook de wijze waarop mr. X het betreffende telefoongesprek met de getuige heeft gevoerd, klachtwaardig. Uiterst subsidiair verzoekt klager om het horen van getuigen.
Klager doet – met juistheid – zijn klacht niet steunen op gedragingen van mr. X in strijd met Gedragsregel 16 lid 2. De getuige A is niet te beschouwen als een getuige die door het Openbaar Ministerie is gedagvaard of opgeroepen.
Anders dan klager aanvoert, geldt niet de regel dat het een advocaat niet is toegestaan een op zijn verzoek opgeroepen getuige te benaderen. Een dergelijke regel zou afbreuk doen aan de bevoegdheden van de advocaat, als raadsman van een verdachte, om gegevens te verzamelen ten dienste van de verdediging, hetgeen te meer klemt nu de officier van Justitie eveneens die bevoegdheid heeft. Zulks wordt niet anders doordat, in dit geval, de officier van Justitie zich niet heeft verzet tegen het verzoek van mr. X om A als getuige op te roepen of doordat het hier betrof een (gesloten) opdracht van de rechtbank aan de rechter-commissaris om deze getuige te horen, aan welke opdracht laatstgenoemde in beginsel gevolg dient te geven.
Of mr. X zich had moeten onthouden van het benaderen van de getuige dient te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden. Bij die beoordeling staat centraal het belang van de waarheidsvinding, met name in die zin dat de getuige, na te zijn benaderd door mr. X, bij de rechter-commissaris niet geheel naar waarheid of niet volledig zou verklaren. Van zodanige omstandigheden is niet genoegzaam gebleken. De getuige was een volwassen persoon, niet labiel of anderszins beïnvloedbaar en was niet, bijvoorbeeld als slachtoffer, betrokken bij de strafbare feiten terzake waarvan de cliënt van mr. X werd vervolgd. De enkele omstandigheid dat de getuige tevens degene was die aangifte van die strafbare feiten had gedaan, brengt niet mee dat mr. X moest vrezen voor afbreuk aan de waarheidsvinding, wanneer hij de getuige zou benaderen.
Het hof betrekt voorts in zijn beoordeling de wijze waarop mr. X de getuige heeft benaderd. Dat was onaangekondigd, telefonisch in zijn woning en eerst enkele dagen voor het verhoor door de rechtercommissaris. Een dergelijke wijze van benaderen van een getuige verdient bepaald geen aanbeveling. Niet is echter gebleken dat de getuige zich heeft laten beïnvloeden door de manier waarop mr. X hem heeft benaderd.
Alle omstandigheden wegend, acht het hof de gedragingen van mr. X niet van dien aard dat moet worden geoordeeld dat mr. X, door de getuige te benaderen op de wijze zoals hij dat heeft gedaan, de grenzen van hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt heeft overschreden. Dat brengt met zich dat grief 1 geen succes heeft.
Grief 2 strekt, naar het hof begrijpt, ertoe dat mr. X in zijn telefoongesprek met de getuige bij herhaling en met klem erop heeft aangedrongen dat de getuige niet bij de rechter-commissaris zou verschijnen. Mr. X zou in strijd met de waarheid hebben gezegd dat de rechtercommissaris ermee op de hoogte was dat hij de getuige opbelde en hij zou ten onrechte de suggestie hebben gewekt dat het ter beoordeling van de getuige stond of hij wel of niet bij de rechter-commissaris zou verschijnen. De getuige voelde zich, aldus klager, beduusd en geïntimideerd. Mr. X heeft dit gemotiveerd bestreden. Hij heeft met klem weersproken dat hij de getuige heeft gezegd dat de rechter-commissaris ervan op de hoogte was dat hij de getuige opbelde. Hij heeft voorts aangevoerd dat hij aan de getuige niet meer of anders heeft gezegd dan dat, wanneer hij niets aan zijn verklaring had toe te voegen, hij contact zou opnemen met de rechter-commissaris en deze zou voorstellen van zijn verhoor als getuige af te zien.
Het hof acht niet bewezen dat mr. X de getuige heeft gezegd dat de rechter-commissaris ermee op de hoogte was dat hij hem opbelde. De door mr. X betwiste verklaringen in die zin van de getuige en zijn echtgenoot acht het hof daartoe niet voldoende omdat het hier gaat om verklaringen van rechtstreeks bij het telefoongesprek betrokkenen. Voor het overige lenen de door klager aangevoerde, en door mr. X bestreden, bezwaren tegen de wijze waarop mr. X het telefoongesprek met de getuige heeft gevoerd – suggereren, de getuige beduusd maken en hem intimideren – zich niet goed voor bewijslevering. Onder deze omstandigheden acht het hof geen termen aanwezig voor het (nader) horen van de getuige en zijn echtgenoot, zoals klager, zij het uiterst subsidiair, heeft aangevoerd. Grief 2 faalt.
Grief 3 faalt evenzeer.
Volgt
Bekrachtigt de beslissing van de raad.