Hof van Discipline 12 april 2002, nr. 3376
(mrs. Runia, Byvanck, Scheltema, van Loo, Knottnerus)
Raad van Discipline ‘s-Hertogenbosch 19 februari 2001
(mrs. Bleeker, van Dooren, de Bont, ten Brummelhuis, Kneepkens)
Het optreden tegen een voormalige cliënt is geoorloofd, wanneer de advocaat slechts over zeer algemene informatie met betrekking tot die voormalige cliënt beschikt, die niet is toegespitst op concrete aspecten van de nieuwe zaak.
– Advocatenwet artikel 46 (2.4.2 Tegenstrijdige belangen van verschillende cliënten)
– Gedragsregels 6 en 7
Feiten
In de periode 1997 tot begin1998 verleent mr. X rechtsbijstand aan een besloten vennootschap. Het ging om een kwestie van onverschuldigde betaling aan een derde en om een geschil in verband met een koopovereenkomst. Eind 1999 wendt een werknemer van de rechtsopvolger onder bijzondere titel van deze besloten vennootschap zich tot een kantoorgenoot van mr. X, mr. Y, in verband met een hem overkomen bedrijfsongeval en de mogelijke aansprakelijkheid van de werkgeefster. Mr. X, zo spreken mr. X en mr. Y af, zal de arbeidsrechtelijke aspecten voor zijn rekening nemen. Mr. X stelt dat hij telefonisch contact heeft gehad met de directeur van zijn toenmalige cliënte, thans directeur van de werkgeefster, die kenbaar zou hebben gemaakt tegen het optreden van mr. Y (en wellicht ook mr. X zelf ) geen bezwaar te hebben; de directeur ontkent zich aldus te hebben uitgelaten. Mr. X schrijft vervolgens ten behoeve van de nieuwe cliënt de vennootschap aan, waarna de door haar ingeschakelde advocaat aan mr. X en mr. Y vraagt zich terug te trekken. Mrs. X en Y zetten hun rechtsbijstand voort, hetgeen leidt tot een door de vennootschap ingediende klacht. Overwegingen van de raad, beslissing
Tussen de advocaat en zijn cliënt bestaat een vertrouwensrelatie. De advocaat dient er voor te waken dat vertrouwen niet te schenden. In de onderhavige zaak is weliswaar niet komen vast te staan dat mr. X uit zijn eerdere relatie met klaagsters rechtsvoorgangster kennis heeft gekregen die voor hem in de zaak tegen klaagster van nut zou kunnen zijn doch het is niet uitgesloten dat zulks in de loop van de zaak wel het geval zou kunnen zijn. Ook de schijn dat er van conflicterende belangen sprake zou kunnen zijn dient de advocaat te vermijden. Mr. X stond het derhalve niet vrij de zaak van de ex-werknemer van klaagster tegen klaagster in behandeling te nemen, zodat mr. X niet gehandeld heeft zoals een behoorlijk advocaat betaamt en mitsdien de klacht gegrond is.
De raad (…) legt ter zake aan mr. X op de maatregel van enkele waarschuwing.
Overwegingen van het hof
Mr. Y, kantoorgenoot van mr. X, heeft op 22 november 1999 de behandeling
op zich genomen van een zaak van de heer A tegen klaagster ter zake van letselschade, door de heer A in dienstbetrekking bij klaagster opgelopen. Mr. X zou het arbeidsrechtelijke onderdeel van het geschil, verband houdende met de beëindiging van de dienstbetrekking, behandelen. Mr. X had voorheen enkele zaken voor klaagster behandeld, laatstelijk een zaak die, naar hij onweersproken heeft gesteld, in april 1998 in een schikking was geëindigd. Mr. X heeft op 22 november 1999 over de zaak van de heer A telefonisch contact opgenomen met de directeur van klaagster. Laatstgenoemde heeft per brief van 26 december 1999, gericht aan het kantoor van mr. X en mr. Y, bezwaar gemaakt tegen het optreden van de aan dat kantoor verbonden advocaten tegen klaagster. Waar door klaagster en de raad wordt gesproken over de rechtsvoorgangster van klaagster wordt daarmee bedoeld klaagster zelf, die haar naam heeft doen wijzigen.
Tegen de beslissing van de raad voert mr. X voorts de volgende grieven aan: Grief 1:
Ten onrechte laat de raad in het midden of er tussen partijen vooraf contact is geweest en klaagster daarbij heeft laten weten geen bezwaar te hebben tegen het optreden van (het kantoor van) mr. X tegen klaagster.
Grief 2:
De Raad geeft een verkeerde uitleg aan de Gedragsregels, met name regel 1, door te overwegen dat het ontstaan van een theoretische kans dat in de toekomst een belangenconflict kan ontstaan voldoende is voor klachtwaardig handelen, en de handelwijze van mr. X strijdig te achten met die welke een behoorlijk advocaat betaamt. Het hof verstaat de tweede grief aldus dat mr. X zich daarmee keert tegen de overweging van de raad, inhoudende dat weliswaar niet is komen vast te staan dat uit de eerdere relatie tussen mr. X en klaagster mr. X kennis heeft gekregen die voor hem in de zaak van de heer A tegen klaagster van nut zou kunnen zijn, doch dat het niet is uitgesloten dat zulks in de loop van de zaak wel het geval zou kunnen zijn. Het hof gaat er voorts vanuit dat het samenwerkingsverband tussen mr. X en mr. Y met zich meebracht dat informatie over klaagster, die aan één van hen bekend was, ook bekend was bij of beschikbaar voor een ander. De beide grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Vaststaat dat, toen mr. Y in november 1999 de zaak van de heer A tegen klaagster op zich nam en mr. X de arbeidsrechtelijke aspecten van die zaak zou behandelen, hij of een van zijn kantoorgenoten geen zaken van klaagster in behandeling had en dat geen andere kantoorgenoten dan mr. X – en die dan nog voor het laatst in april 1999 voor klaagster – was opgetreden. Voorts is niet gebleken van enig verband tussen de zaak van de heer A enerzijds en de zaken, die mr. X voordien voor klaagster had behandeld.
Onder die omstandigheden was het voor mr. X in beginsel niet ontoelaatbaar om voor de heer A tegen klaagster op te treden, tenzij hij of een zijn kantoorgenoten in die zaak gebruik zou maken van relevante gegevens of andere informatie betreffende klaagster waarvan mr. X in die hoedanigheid van voormalig advocaat van klaagster kennis had gekregen.
Met betrekking tot dit laatste heeft klaagster desgevraagd (in brieven aan de deken van 3 en 26 januari 2000, en, in het kader van de klacht tegen mr. Y, van 20 maart 2000) niet meer of anders meegedeeld dan dat mr. X gebruik zou kunnen maken van kennis dan wel inlichtingen die hij en mr. Y in 1998 over klaagster hebben verkregen, van de standpunten van het bedrijf in juridische procedures, wanneer wordt besloten tot het leggen van beslagen respectievelijk tot het beëindigen van een procedure, en hoe wordt onderhandeld. Naar het oordeel van het hof gaat het hier om informatie, die zozeer van algemene aard is en niet toegespitst op concrete aspecten van de zaak van A tegen klaagster, dat dit niet is aan te merken als terzake relevante informatie omtrent klaagster, waardoor het mr. X niet zou zijn toegestaan om in de bewuste zaak tegen klaagster op te treden. Daarom is het ook niet van belang of mr. X, zoals mr. X stelt, in diens telefoongesprek van 22 november 1999 met de directeur van klaagster met zoveel woorden toestemming heeft gevraagd en gekregen voor zijn optreden voor de heer A tegen klaagster, dan wel slechts heeft meegedeeld dat hij voor de heer A zou optreden, zoals klaagster stelt. Uitdrukkelijke instemming van klaagster zou immers alleen dan aan de orde zijn geweest als twijfel zou kunnen bestaan over de aanwezigheid van redenen als hiervoor bedoeld, waardoor mr. Y en mr. X niet tegen klaagster zouden kunnen optreden. Nu de directeur van klaagster zijnerzijds daarover in dat telefoongesprek of kort nadien niet heeft meegedeeld – hij heeft zijn bezwaar eerst ruim een maand later, in zijn brief van 26 december 1999 kenbaar gemaakt – mocht mr. X met mr. Y ervan uitgaan dat die twijfel niet aanwezig was. Uit het voorgaande volgt dat de beslissing van de raad niet in stand kan blijven.
Beslissing van het hof
Vernietigt de beslissing van de raad en verklaart de klacht ongegrond.