Hof van Discipline nr. 3337, 5 april 2002
(mrs. Van Griensven, Byvanck, Sterk, Minderhoud en Kiers-Becking)
Raad van Discipline Arnhem, 8 januari 2001
(mrs. Feddes, Bemelmans, Bosma, Breuning ten Cate en Poelmann)
Advocaat had in rechte overgelegd rapport behoren terug te nemen, toen hij bekend raakte met de afspraak tussen zijn cliënt en de wederpartij dat de wederpartij alle exemplaren van het rapport ter hand gesteld zou krijgen.
– Advocatenwet artikel 46 (3 Wat een behoorlijk advocaat betaamt tegenover de wederpartij)
– Gedragsregel 34
Inhoud van de klacht
Mr. X heeft een deel van een psychologisch rapport in rechte overgelegd in weerwil van de tussen zijn cliënt en klager gemaakte afspraak dat klager alle exemplaren van het rapport ter hand gesteld zou krijgen en dat van dat rapport alleen met zijn medeweten gebruikgemaakt zou worden, althans heeft mr. X dat rapport niet teruggehaald toen hij met de betreffende afspraak bekend moest zijn geworden via de door klager in het geding gebrachte brief, waarin de betreffende afspraak is vastgelegd. Klachtonderdeel 2 houdt in dat mr. X wordt verweten dat hij zich, gelet op zijn op handen zijnde benoeming tot kantonrechter te Z., in de schadevergoedingsprocedure bij datzelfde kantongerecht had moeten terugtrekken teneinde de schijn van belangenverstrengeling te vermijden.
Overwegingen raad
Naar het oordeel van de raad is niet aannemelijk geworden dat mr. X op enigerlei wijze met de afspraak bekend was voordat hij tot opstelling en indiening van het verzoekschrift overging. Dat hij bij het bestuderen van de hem ter hand gestelde stukken de afspraak mogelijk wel heeft kunnen lezen maar over het hoofd heeft gezien valt te betreuren maar kan hem niet tuchtrechtelijk worden verweten. De wetenschap van zijn cliënt kan immers niet zonder meer aan mr. X worden toegerekend. Anders oordeelt de raad ten aanzien van het verwijt dat mr. X het rapport niet heeft teruggetrokken toen hij, nadat klager de betreffende brief in het geding had gebracht, in elk geval wel met de afspraak bekend werd. Mr. X had zich dienen te realiseren dat met handhaving van de productie de schending van de afspraak door zijn cliënt gestand werd gedaan, iets waaraan hij als behoorlijk handelend advocaat jegens klager geen medewerking diende te verlenen. Hieraan doet niet af dat noch klager en diens raadsman noch zijn cliënte om terugtrekking van de productie hebben verzocht. Het had op de weg van mr. X gelegen zijn cliënt ervan te overtuigen dat de productie niet gehandhaafd kon worden. In zoverre is dit onderdeel van de klacht gegrond. Ter onderbouwing van klachtonderdeel 2 heeft klager zich beroepen op gedragsregel 34. Hetgeen in die regel als uitwerking van de norm van art. 46 Advocatenwet is neergelegd ziet echter niet op de onderhavige situatie. Mr. X was immers niet als kantonrechter bij de schadevergoedingsproce dure betrokken en zal dat ook niet worden. Evenmin was er sprake van dat een kantoorgenoot als kantonrechterplaatsvervanger in die procedure optrad. De raad vermag niet in te zien dat mr. X zich aan verstrengeling van belangen zou hebben schuldig gemaakt dan wel de schijn van belangenverstrengeling zou hebben opgewekt door kort voor zijn benoeming tot kantonrechter te Z. nog in een zaak voor datzelfde kantongerecht als advocaat op te treden. Wanneer klager gevreesd heeft dat de kantonrechter ten gevolge van het optreden van zijn aanstaande collega als advocaat niet voldoende onpartijdig heeft kunnen oordelen regardeert die vrees de behandelend kantonrechter en niet mr. X. Dit onderdeel is dan ook ongegrond. De raad ziet geen aanleiding om mr. X ter zake van het gegrond geoordeelde klachtonderdeel een maatregel op te leggen, nu mr. X inmiddels de advocatuur heeft verlaten.
Volgt
Gegrondverklaring van klachtonderdeel 1 in zoverre als hiervoor is overwogen en voor het overige ongegrond; ongegrondverklaring van klachtonderdeel 2.
Beslissing hof
Bekrachtigt de beslissing van de raad.