Raad van Discipline Leeuwarden, 1 februari 2002
(mrs. Van Riessen, Groenewegen, Meijer, Vogelsang en Winkel)
De advocaat is vrij in de aanpak van de zaak en derhalve in het selecteren van stukken die hij aan de rechter overlegt, maar indien de selectie verkeerd uitpakt kan hij daarvoor (tuchtrechtelijk) aansprakelijk worden gehouden.
– Advocatenwet art. 46 (1.4.3 Andere verzuimen)
– Gedragsregel 4
Feiten
Mr. X treedt op als advocaat van klager. In een procedure verklaart de rechtbank klager niet-ontvankelijk in zijn vorderingen wegens verjaring. Mr. X stelt namens klager hoger beroep in. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank met veroordeling van klager in de proceskosten.
Klacht
Mr. X heeft verzuimd bij de rechtbank en/of het hof stukken – die hem ter beschikking stonden – in het geding te brengen waaruit zou kunnen blijken dat een beroep op verjaring, zoals door de gedaagden/ geïntimeerden gedaan, niet kon slagen. Klager heeft daarbij met name het oog op twee brieven d.d. 17 januari 1995 en 15 mei 1993.
Overwegingen raad
De raad stelt voorop dat hem niet de bevoegdheid toekomt te beoordelen of de verjaring van de vorderingen door genoemde brieven zou zijn gestuit. Dat oordeel en de beslissing daarover zijn voorbehouden aan de (civiele) rechter. Voorts overweegt de raad dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime mate van vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijk ingrijpen eerst aangewezen kan zijn indien de advocaat in de aan hem toevertrouwde zaak kennelijk onjuist heeft behandeld, waardoor de belangen van de cliënt (kunnen) worden geschaad.
In zijn brief d.d. 16 maart 1999 heeft klager naar aanleiding van de door mr. X opgestelde memorie van grieven gewezen op het belang van de beide brieven in verband met de verjaring van de vorderingen. Ondanks de indringende waarschuwing van klager in verband met de verjaring aan die twee brieven in hoger beroep aandacht te schenken, heeft mr. X dat niet gedaan. Zoals hiervoor overwogen is de advocaat vrij in de aanpak van de zaak en derhalve in het selecteren van stukken die hij aan de rechter overlegt, maar indien de selectie verkeerd uitpakt kan hij daarvoor (tuchtrechtelijk) aansprakelijk worden gehouden. Mr. X heeft (kennelijk) gemeend genoemde brieven niet in het geding te hoeven brengen om de niet-ontvankelijkheid wegens verjaring der vorderingen te kunnen aantasten. Hij heeft daarvoor een andere weg gekozen, die echter niet heeft geleid tot het nagestreefde doel. Hij heeft daarmee het risico genomen, waarvoor hij als advocaat verantwoordelijk is, dat de rechter van belangrijke feiten verstoken blijft om een beroep op verjaring te passeren. Onder handhaving van het hiervoor geformuleerde uitgangspunt is de raad van oordeel dat van de door klager genoemde brieven op voorhand niet gezegd kan worden dat zij in het geheel geen betekenis hebben voor de vraag of daarmee de verjaring van de vordering(en) zou zijn gestuit. Ter zitting van de raad heeft mr. X er blijk van gegeven dat die brieven – ook in zijn visie – wel degelijk betekenis hadden voor de beantwoording van die vraag. Ter zitting heeft hij er op gewezen, dat volgens hem de brief d.d. 15 (kennelijk is bedoeld: 17 – bew.) januari 1995 met dat doel (ook) aan de memorie van grieven, waarin naar die brief werd verwezen, was gehecht. Mr. X heeft dat echter niet kunnen staven.
Desgevraagd bleek hij niet in staat aan de raad (alsnog) een afschrift van die memorie over te leggen. Nu het hof in zijn arrest heeft overwogen dat die brief zich niet in het procesdossier bevond, moet het er voor worden gehouden dat een en ander niet is geschied.
Op grond van het vorenstaande oordeelt de raad dat mr. X, hoewel hij de betekenis van de brieven voor de vraag of de vorderingen al dan niet waren verjaard kennelijk heeft beseft, desondanks heeft verzuimd deze in het geding te brengen. Dit wettigt de conclusie dat mr. X door zijn wijze van selecteren van de stukken de verjaringskwestie niet zorgvuldig heeft behandeld.
De raad verklaart de klacht gegrond en legt ter zake aan mr. X een berisping op. De raad spreekt uit dat mr. X jegens klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht die een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.