Raad van Discipline ‘s-Gravenhage, 12 november 2001

(mrs. Verhoeven, Degenaar, Gilhuis, Grootveld en Van Nispen tot Sevenaer)

 

De advocaat dient zich te onthouden van de behartiging van tegenstrijdige belangen, maar moet ook vermijden dat de vrees daarvoor bij zijn cliënt wordt opgeroepen.

(Schijn van) belangenverstrengeling ontstaan als gevolg van overstap van de advocaat naar een ander kantoor tijdens de behandeling van de zaak.

– Advocatenwet art. 46 (2.4.2 Tegenstrijdige belangen van verschillende cliënten)

– Gedragsregel 7 Feiten

 

Tijdens de periode december 1993 tot en met juni 1995 wordt klaagster in een echtscheidingsprocedure bijgestaan door mr. A, die als advocaat verbonden is aan kantoor B. Daarna staan diverse andere advocaten van andere kantoren haar bij. De echtgenoot van klaagster wordt in de echtscheidingsprocedure vanaf het begin bijgestaan door een advocaat verbonden aan kantoor C; vanaf 1 maart 1995 is dat mr. X. Per 1 september 2000 stapt mr. X over van kantoor C naar kantoor B. Mr. X blijft na die overstap de echtgenoot van klaagster bijstaan. Die bijstand betreft dan nog een appèlprocedure met betrekking tot het gezag over de kinderen en een alimentatiewijziging. Bij kantoor B is het (in 1995 afgesloten) echtscheidingsdossier ten name van klaagster nog aanwezig. Alle relevante stukken die zich in dat dossier bevinden zijn inmiddels al bij de diverse gerechten overgelegd en derhalve bij partijen bekend. Mr. X heeft geen contact over de zaak met mr. A, die inmiddels zijn kantoorgenoot is geworden. Klaagster stelt zich op het standpunt dat mr. X de behandeling van de zaak voor haar (ex-)echtgenoot dient neer te leggen in verband met een tegenstrijdig belang. Mr. X raadpleegt hierover de deken. Deze is van oordeel dat mr. X zich niet uit de zaak behoeft terug te trekken.

 

Klacht

Ten onrechte is mr. X, na zijn overstap van kantoor C naar kantoor B, de belangen van de man blijven behartigen. Overwegingen van de raad

Een van de meest elementaire beginselen van de advocatuur behelst de principiële partijdigheid van de advocaat. Deze verdraagt zich niet met de behartiging van belangen die strijdig zijn met de belangen van de cliënt. De advocaat dient zich te onthouden van de behartiging van tegenstrijdige belangen, maar moet ook vermijden dat de vrees daarvoor bij zijn cliënt wordt opgeroepen (vgl. HvD 15 juni 1998, Advocatenblad 19 februari 1999).

In het onderhavige geval heeft mr. X zijn cliënt bijgestaan in geschillen tussen die cliënt en zijn ex-echtgenote, die betroffen of voortsproten uit de echtscheiding van deze partijen. Op een gegeven moment is mr. X van zijn toenmalige kantoor (C) toegetreden tot het kantoor B, zijnde het kantoor waaraan ook is verbonden de advocaat die eerdergenoemde (ex-) echtgenote heeft bijgestaan in verband met genoemde geschillen. Aldus kwam mr. X in een positie te verkeren waarin hij als advocaat op ging treden tegen een vroegere cliënte, klaagster, van het kantoor waaraan hij verbonden was geworden en dit in een zaak die, zo deze al niet dezelfde was, in elk geval verband hield met de door dat kantoor eerder voor die vroegere cliënte behandelde zaak. Doordat aldus het kantoor, waaraan klaagster in het verleden haar belangen heeft toevertrouwd, de belangen van haar wederpartij is gaan behartigen, kon de vrees bij klaagster worden opgeroepen dat mr. X kan beschikken over informatie die klaagster eerder aan een advocaat van hetzelfde kantoor (mr. A) had toevertrouwd. Ook al is het zo dat mr. X geen contact met mr. A heeft gehad over de zaak van klaagster noch kennis heeft genomen van het desbetreffende dossier van klaagster, dan nog had mr. X naar het oordeel van de raad zelfs maar de schijn van belangenverstrengeling dienen te voorkomen door na zijn toetreding tot het kantoor B de behartiging van de belangen van de wederpartij van klaagster neer te leggen. De klacht gericht tegen het feit dat hij dit niet heeft gedaan is dan ook gegrond. De raad acht evenwel geen termen aanwezig tot het opleggen van een maatregel, nu mr. X zich van het dilemma waarin hij was komen te verkeren bewust is geweest, advies heeft gevraagd aan de deken en op basis van het antwoord van de deken mocht menen niet onbetamelijk te handelen door voort te gaan met de behartiging van de belangen van zijn cliënt. De raad neemt tevens in aanmerking dat niet is gebleken dat daardoor in enigerlei opzicht nadeel aan de behartiging van de belangen van klaagster in de betreffende geschillen is berokkend.

 

Volgt

Gegrondverklaring, geen maatregel.

Download artikel als PDF

Advertentie