Hof van Discipline nr. 3456
(mrs. Peeperkorn, Van der Hel, Kiers-Becking, Hooykaas en Fiévez)
Raad van Discipline Amsterdam, 2 juli 2001
(mrs. Kist, Goppel, Hamming, Klaver en Meijer)
De advocaat mag zich niet op een ongelegen moment uit een zaak terugtrekken en dient zorgvuldig te werk te gaan teneinde de belangen van de cliënt niet te schaden.
– Advocatenwet artikel 46 (3 Wat een behoorlijk advocaat betaamt tegenover de wederpartij)
– Gedragsregels 9, 22, 25, 27
Feiten
Sinds 1995 is mr. Y en vervolgens ook mr. X opgetreden als advocaat van klager. De werkzaamheden van mr. Y betroffen vooral bijstand in verschillende geschillen, met name in een geding tegen voetbalclub A. Mr. X heeft voor klager vooral werkzaamheden verricht die verband hielden met bemiddeling door klager bij de transfer van beroepsvoetballers. Met betrekking tot het geding tegen voetbalclub A heeft mr. Y met klager een honorariumafspraak gemaakt op basis van gewerkte uren. Voor zijn werkzaamheden bij het bemiddelen van tranfers hebben partijen een afspraak gemaakt die inhield dat mr. Y voor 10% deelt in de opbrengst die klager ontvangt van de speler en/of voetbalclub. Klager heeft de voetbalmakelaar Z bij mrs. X en Y geïntroduceerd. Mr. X heeft een overeenkomst geredigeerd houdende samenwerking tussen klager en Z bij het bemiddelen van Braziliaanse voetballers, waarbij zij de bemiddelingsfee gelijk delen. Deze overeenkomst hebben klager en Z op 16 januari 1998 ondertekend.
Mr. X heeft klager en Z in januari 1998 vergezeld naar Brazilië. Die reis heeft geresulteerd in een transfer uit hoofde waarvan de bemiddelingsfee van ƒ 300.000 is betaald. Daarvan heeft klager ƒ 135.000 ontvangen. Klager heeft omstreeks maart 1998 ƒ 67.229 aan mrs. X en Y betaald.
In de zomer van 1998 heeft klager bemiddeld bij de transfer van een andere speler. Daarbij heeft klager mrs. X en Y niet betrokken. Daarop heeft mr. X zonder overleg met klager bij Z een rekening ingediend voor 50% van het aandeel van klager in de desbetreffende bemiddelingsfee. Mr. X heeft dat gedaan teneinde druk op klager uit te oefenen om ook over deze transfer af te rekenen. Bij brief van 10 november 1998 heeft Z de betreffende samenwerkings overeen komst met klager opgezegd tegen 11 februari 1999.
Bij brief van 2 juni 1999 heeft mr. Y aan klager bericht dat hij niet langer als advocaat en procureur van klager in de procedure tegen voetbalclub A zal optreden. Bij brief van 26 juli 1999 heeft mr. Y klager een akte onttrekking procureur toegezonden met de mededeling dat hij deze ter rolle van de rechtbank van 28 juli 1999 zou nemen. Mr. Y heeft vervolgens ter rolle van 8 september 1999 in het geschil met voetbalclub A zijn bediening van procureur van klager neergelegd.
Inhoud van de klacht
De klacht houdt zakelijk weergegeven in:
1. mr. X heeft in strijd met art. 46 Advocatenwet deloyaal jegens klagers gehandeld door na opzegging van de samenwerkings – overeenkomst met Z als advocaat op te (blijven) treden voor Z;
2. mr. Y heeft in strijd met art. 46 Advocatenwet zijn werkzaamhe den voor klager in de procedure tegen voetbalclub A neergelegd, heeft zich met een beroep op onbetaalde declaraties als procureur onttrokken en voorts overdracht van dossiers aan de door klager beoogde opvolgend advocaat afhankelijk gesteld van betaling van zijn declaraties.
Overwegingen raad
Met betrekking tot klachtonderdeel 1 overweegt de raad onder meer dat klager geen exclusiviteit heeft bedongen ter zake van de door mr. X voor klager te verrichten (bemiddelings)werkzaamheden. Het stond mr. X dan ook vrij eveneens andere voetbalmakelaars, waaronder Z, bij te staan. Mr. X had bij de behartiging van de belangen van Z vanwege zijn eerdere werkzaamheden voor klager geen onterechte voorsprong, terwijl mr. X geen bemiddelingswerkzaamheden verricht op de Braziliaanse voetbalmarkt en daarmee ook niet werkzaamheden naar zichzelf of Z heeft toegetrokken die klager zelf in het kader van de samenwerkingsovereenkomst met bijstand van mr. X had willen uitvoeren. Mr. X heeft zich niet zodanig gedragen dat klager mr. X daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan maken.
Met betrekking tot klachtonderdeel 2 overweegt de raad dat het een advocaat vrij staat de behandeling van een zaak neer te leggen wanneer hij van oordeel is dat de vertrouwensrelatie tussen hem en zijn cliënt is verbroken, zij het dat een advocaat zich niet op een ongelegen moment mag terugtrekken en daarbij zorgvuldig te werk moet gaan teneinde de belangen van de cliënt niet te schaden. De omstandigheid dat de cliënt de declaraties van de advocaat niet betaalt, kan rechtvaardigen dat een advocaat zich uit de zaak terugtrekt. Hoewel mogelijk is dat klager met zijn betaling de declaraties van mr. Y heeft voldaan, is naar het oordeel van mr. Y de vertrouwensrelatie met klager komen te ontbreken, zodat mr. Y zich in beginsel uit de voor klager bedoelde zaak tegen voetbalclub A mocht terugtrekken. Hoewel mr. Y er beter aan gedaan had om niet wanbetaling van klager in de akte van onttrekking te vermelden, had een neutraal gestelde akte van onttrekking tot hetzelfde resultaat geleid. Bovendien nemen zo weinigen kennis van de inhoud van een dergelijke akte, dat klager door de vermelding van wanbetaling als onttrekkingsgrond geen schade heeft ondervonden.
Reeds voor de wijziging van gedragsregel 22 in het najaar van 1998, toen afgifte van het dossier aan de opvolgend advocaat – onder door de deken te stellen voorwaarden – nog niet verplicht was, bracht regel 27 vierde lid met zich mee dat de advocaat van zijn retentierecht behoedzaam gebruik diende te maken.
Gelet op het feit dat gedragsregel 22 ten tijde van het beroep op retentierecht van mr. Y nog maar zeer recent was gewijzigd, mr. Y (kopie van) de processtukken via klager ter beschikking van een opvolgend advocaat heeft gesteld en klager niet tussentijds kenbaar heeft gemaakt belang bij afgifte van het dossier te hebben, is niet voldoende komen vast te staan dat mr. Y ter zake van het onder zich houden van het dossier klachtwaardig zou hebben gehandeld.
Overwegingen hof
De raad heeft de klacht tegen mr. X ongegrond verklaard. De daartegen gerichte grief heeft succes. Uit vrees dat klager hem ter zake van de tweede transfer niet zou betalen heeft mr. X zijn declaratie ingediend bij de zakenpartner van klager, de voetbalmakelaar Z. Mr. X deed dit onverwacht, zonder klager daarin te kennen en met de bedoeling om, zoals hij heeft verklaard, druk op klager uit te oefenen. Een zodanig handelen is niet alleen een schending van de geheimhouding waarop klager jegens mr. X, als zijn advocaat, ook met betrekking tot hun financiële relatie in beginsel aanspraak kan maken. Het is tevens geschikt om klager tegenover zijn zakenpartner Z in diskrediet te brengen. Dit gedrag is ook daarom onbetamelijk, omdat deze declaratie een naar het oordeel van het hof exorbitant hoog bedrag betrof. Voorts, omdat het bij deze declaratie ging om een contingency fee, waarvan het bedingen in strijd is met gedragsregel 25. Ten slotte, omdat – bij gebreke van een deugdelijke bevestiging door mrs. X en Y – niet is gebleken dat deze declaratie berustte op een metterdaad gemaakte afspraak (die dan zou hebben ingehouden dat klager mrs. X en Y maar liefst de helft van zijn bemiddelingsfee zou betalen). Door aldus te handelen heeft mr. X zich – opvallend – deloyaal gedragen jegens klager, zijn cliënt. Niet te verwonderen is dat klager een verband legt tussen dit gedrag van mr. X en het opzeggen door Z, enige maanden later, van de samenwerking met klager. In zoverre slaagt de grief.
Niet kan worden geoordeeld dat het mr. X niet vrij stond tevens als advocaat van Z op te treden. Klager en Z hadden wat hun samenwerking betreft dezelfde en derhalve geen conflicterende belangen. Hun samenwerking was, naar blijkt uit de overeenkomst van 16 januari 1998, beperkt tot bemiddeling bij de transfer van Braziliaanse voetballers. Niet is gebleken dat klager en Z voor het overige (niet aanstonds overbrugbare) belangenconflicten hebben gehad, waarin mr. X aanleiding had moeten zien niet meer voor Z – en voor klager – op te treden. De raad heeft de klacht tegen mr. Y ongegrond verklaard. De daartegen gerichte grief heeft eveneens succes. Het hof acht de uitoefening door mr. Y van een retentierecht op het dossier en zijn onttrekking als procureur van klager in het geding tegen voetbalclub A wegens gestelde wanbetaling van declaraties in ernstige mate tuchtrechtelijk verwijtbaar. Mr. Y heeft dat immers gedaan in weerwil van de betaling door klager van ƒ 67.229. Deze betaling hebben mrs. X en Y niet (mede) toegerekend aan de openstaande declaraties van mr. Y doch is door hen blijkbaar uitsluitend beschouwd als betaling van de contingency fee die was overeengekomen voor de assistentie door mr. X bij de eerdergenoemde transfer. Voorzover mr. Y heeft aangevoerd dat hij niet betrokken was bij die contingency fee gaat dit niet op. Mrs. X en Y waren kantoorgenoten, klager was een cliënt van mr. Y en mr. Y was betrokken bij het bedingen van een contingency fee. Niet is gebleken dat mr. Y zich als procureur in het geding met voetbalclub A heeft onttrokken omdat, zoals de raad overweegt, de vertrouwensrelatie met klager was komen te verbreken. Mr. Y heeft uitsluitend als reden voor het beëindigen van de relatie aangevoerd dat klager zijn declaraties onbetaald liet. Eerder echter had mr. Y bij brief aan klager bevestigd dat klager die declaraties diende te betalen na het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis inzake voetbalclub A.
Klager heeft in hoger beroep aangevoerd dat mr. Y zich in het geding tegen voetbalclub A op een cruciaal moment als procureur heeft onttrokken. Daarvan is echter niet gebleken. In het bijzonder moet gelden dat de tijd tussen de brief van 2 juni 1999 waarin mr. Y aan klager zijn voornemen zich aan de zaak te onttrekken aankondigde en de rolzitting van 8 september 1999 waarop hij dat voornemen heeft uitgevoerd, voor klager redelijkerwijs voldoende moet zijn geweest om een opvolgend procureur opdracht te geven het proces voort te zetten. Bovendien heeft mr. Y, zoals de raad heeft overwogen, in dezelfde tijd kopieën van de processtukken aan klager ter beschikking gesteld.
De beslissing van de raad kan derhalve jegens mrs. X en Y niet in stand blijven.
Volgt
Vernietiging van de beslissing van de raad en in zoverre opnieuw recht doende:
– verklaart de klacht tegen mr. X gegrond, onder oplegging van de maatregel van enkele waarschuwing;
– verklaart de klacht tegen mr. Y gegrond, onder oplegging van de maatregel van enkele waarschuwing.