Raad van Discipline Amsterdam, 14 oktober 2002
(mrs. Kist, Karskens, Klaver, Meijer en Röttgering)
De advocaat is verplicht om in te staan voor de betaling van een andere advocaat die door hem als procureur is ingeschakeld. Het nietbeantwoorden van brieven van de deken is tuchtrechtelijk verwijtbaar
– Advocatenwet artikel 46 (2.2 Bezwaren van de Deken; 5 Wat de advocaat betaamt tegenover zijn mede-advocaten; 5.5 Nakomen van financiële verplichtingen)
– Gedragsregels 17, 21 en 37
Feiten
Mr. A treedt op als procureur van mr. X. De procureursdeclaratie van mr. A, belopend ƒ 4.230, blijft onbetaald, waarna mr. A de deken om bemiddeling vraagt. De deken schrijft mr. X aan die, na te zijn gerappelleerd, aan de deken laat weten dat de declaratie te hoog is.Hij stelt voor dat een medewerker van de afdeling procuraten van de deken een oordeel geeft over de juistheid van de declaratie van mr. A.Mr. A laat vervolgens weten in te kunnen stemmen met deze suggestie, maar de deken maakt kenbaar daarop niet te kunnen ingaan. Hij verwijst mr. A en mr. X naar de burgerlijke rechter.
Mr. A maakt vervolgens de zaak aanhangig bij de kantonrechter. Mr. X laat verstek gaan, waarop de vordering wordt toegewezen. Door middel van een executoriaal derdenbeslag wordt het vonnis ten uitvoer gelegd. Mr. A klaagt er bij de deken over dat mr. X niet heeft gestreefd naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen, alsmede dat hij heeft nagelaten in te staan voor de aan zijn procureur toekomende vergoedingen en honoraria. De deken dient daarnaast als bezwaar tegen mr. X in, dat hij heeft nagelaten inhoudelijk op zijn brieven te reageren.
Beoordeling van de klacht
Op grond van Gedragsregel 21 is de advocaat verplicht om in te staan voor de betaling van een andere advocaat die door hem als procureur is ingeschakeld. Mr. X heeft mr. A als procureur ingeschakeld. Betaling van de declaratie van mr. A heeft eerst plaatsgevonden na dagvaarding, veroordeling, betekening en executoriaal derdenbeslag. Daarmee staat vast dat mr. X Gedragsregel 21 heeft overtreden. De klacht is derhalve gegrond.
Beoordeling van het bezwaar van de deken
Nadat mr. X bij brief d.d. 13 december 1999 heeft gereageerd op de bemiddelingspoging van de deken is bij brief d.d. 20 juli 2001 door mr. A een klacht tegen mr. X ingediend. Daaropvolgend zijn door de deken brieven aan mr. X gezonden d.d. 10 en 28 augustus en 28 november 2001. Op deze brieven heeft mr. X niet gereageerd, ook niet nadat de deken te kennen heeft gegeven een klacht op grond van Gedragsregel 37 te overwegen. Het bezwaar is derhalve gegrond. Met het voorgaande is komen vast te staan dat mr. X heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Mr. X heeft zich zodanig onbehoorlijk gedragen dat een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur als hierna vast te stellen op haar plaats is. De raad neemt daarbij nog in aanmerking dat het optreden van mr. X in deze zaak niet op zichzelf staat zoals blijkt uit de op heden gegeven beslissingen van de raad in twee andere zaken, waarin hem in elk van deze zaken de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing van een maand is opgelegd.
Volgt
Gegrondbevinding van de klacht en van het bezwaar van de deken, en oplegging van een maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden.