Hof van Discipline 20 september 2002, nr. 3556
(mrs. Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, Meeter, Sterk, Knottnerus en
Raad van Discipline Leeuwarden 21 december 2001
(mrs. Van Riessen, Groenewegen, Meijer, Vogelsang en Winkel)
Het is onjuist om medewerking te weigeren aan een onderzoek, dat de Raad van Toezicht naar de praktijk van een advocaat wil instellen, omdat de advocaat bezwaar heeft tegen de samenstelling van de door de raad daartoe aangewezen commissie.
– Artikel 46 Advocatenwet (2.1 Wat in het algemeen niet betaamt)
– Gedragsregel 37
Feiten, overwegingen van de raad
De Raad van Toezicht besluit in augustus 2001 de praktijk van mr. X aan een nader onderzoek te onderwerpen. Voor dat doel roept de raad een visitatiecommissie in het leven, bestaande uit de deken en de waarnemend deken. De visitatiecommissie kondigt haar voornemen om mr. X te bezoeken schriftelijk aan, die vervolgens laat weten dat bezoek niet op prijs te stellen. De visitatiecommissie meldt zich toch, maar wordt door mr. X niet toegelaten. De deken legt als bezwaar tegen mr. X aan de raad voor dat hij geen medewerking heeft verleend en niet heeft voldaan aan de verplichting om desverzocht alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken.
Onweersproken heeft de deken gesteld, dat door het niet adequaat functioneren van het bestuur van de Stichting Beheer Derdengelden Advocatenkantoor mr. X de belangen van deze stichting en/of derden dreigden te worden geschaad en dat dit feit en andere feiten en omstandigheden de Raad van Toezicht hebben doen besluiten de door mr. X gevoerde praktijk aan een nader onderzoek te onderwerpen, zoals bij brief van 21 augustus 2001 aan mr. X meegedeeld. In die brief is aan mr. X tevens meegedeeld, dat een visitatiecommissie bestaande uit de deken en waarnemend deken ter uitvoering van het besluit van de Raad van Toezicht de praktijk van mr. X zou bezoeken. Eerst toen het bezoek bij brief van 17 september 2001 daadwerkelijk werd aangekondigd, heeft mr. X onder het opwerpen van allerlei bezwaren, die hij tegen het bezoek en de samenstelling van de visitatiecommissie had, de deken met klem afgeraden uitvoering te geven aan het aangekondigde bezoek aan zijn praktijk. In dit verband heeft mr. X met name gewezen op de bezwaren die hij tegen de deken heeft en op diens uitgesproken onwelwillendheid jegens hem en op de onwenselijkheid van het deelnemen van de waarnemend deken aan het voorgenomen onderzoek.
Naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat de bezwaren en bedenkingen van mr. X tegen de leden van de visitatiecommissie die leden bij voorbaat ongeschikt zouden maken de door de Raad van Toezicht aan hun opgedragen taak eerlijk en zorgvuldig uit te voeren, waarbij de raad aantekent dat het optreden van de deken en de waarnemend deken – naar de raad begrijpt – slechts hierin zou bestaan, dat zij hun bevindingen aan de Raad van Toezicht zouden rapporteren en niet, dat zij aan mr. X aanwijzingen zouden geven of aan hem maatregelen zouden opleggen. Dat mr. X later in de gelegenheid zou (moeten) worden gesteld om zich desgewenst over het door de visitatiecommissie op te maken rapport uit te laten, spreekt voor zich. In eerste instantie ging het echter om het verzamelen van gegevens en informatie door de visitatiecommissie. De raad is alles bij elkaar van oordeel dat de door mr. X geuite bezwaren tegen het onderzoek en de samenstelling van de visitatiecommissie onvoldoende grond opleverden om te weigeren mee te werken aan het door de Raad van Toezicht noodzakelijk geachte onderzoek. Hij had zijn medewerking aan het onderzoek derhalve niet mogen onthouden. Dat de Raad van Toezicht in redelijkheid niet tot het besluit – om de door mr. X gevoerde praktijk aan een nader onderzoek te onderwerpen – heeft kunnen komen, is voorshands niet gebleken.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de klacht gegrond is. De raad acht het gedrag van mr. X zodanig ernstig, dat zal worden overgegaan tot het opleggen van na te noemen maatregel.
Beslissing van de raad
Aan mr. X wordt de maatregel opgelegd van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden met bepaling dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de raad later anders mocht beslissen op grond dat mr. X zich voor het einde van een hierbij op twee jaar bepaalde proeftijd aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt of de navolgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd. Stelt als bijzondere voorwaarde dat mr. X binnen een door de raad te stellen termijn alle door de deken verlangde inlichtingen zal verschaffen en zal meewerken aan een visitatie door een visitatiecommissie uit de Raad van Toezicht.
Overwegingen van het hof
Mr. X betoogt in zijn eerste grief dat hij in zijn faxbericht niet heeft gesteld ‘het bezoek niet op prijs te stellen’, doch heeft aangegeven dat hij het bezoek onwenselijk achtte. Gelet op de letterlijke tekst van dit faxbericht is dit betoog juist. In zoverre zal het hof de feiten zoals door de raad vastgesteld, verbeterd lezen.
In de tweede grief voert mr. X allereerst aan dat de deken en de
waarnemend deken zich niet op het aangekondigde tijdstip, doch een kwartier te vroeg bij mr. X hebben gemeld. Het hof is van oordeel dat dit kwartier niet relevant is, temeer nu niet is gesteld of gebleken dat mr. X toen tegen het tijdstip van aankomst bezwaar heeft gemaakt of de deken en de waarnemend deken heeft verzocht te willen wachten tot 17.00 uur. Voor het overige betreft deze grief de bewoordingen waarin mr. X en zijn bezoekers zich toen met elkaar hebben verstaan. Ook in de versie van mr. X komt hetgeen hij gezegd heeft er op neer dat de bezoekers toen niet welkom waren. De tweede grief kan daarom niet slagen. Van de weergegeven feiten, verbeterd gelezen als voormeld, kan dus ook in hoger beroep worden uitgegaan.
Tegen de beslissing van de raad voert mr. X voorts een zestal grieven aan. Vier richten zich tegen de overwegingen van de raad, een tegen de gegrondverklaring van het bezwaar en tegen de opgelegde maatregel en de laatste grief strekt ten betoge dat mr. X geen eerlijk en onpartijdig proces heeft gehad bij de raad.
In de eerste plaats richt mr. X zich tegen hetgeen de raad heeft overwogen met betrekking tot het functioneren van het bestuur van de Stichting Derdengelden van zijn kantoor als aanleiding tot de visitatie. Hij voert aan dat het bestuur niet voltallig was omdat zijn medebestuurder door de deken was ontslagen en dat er geen sprake is van malversaties. Voorts stelt hij dat onenigheid tussen hem en zijn medebestuurder de aanleiding was voor het ontslag van de medebestuurder. Ook indien wordt uitgegaan van de lezing van mr. X kan niet worden gezegd dat de Raad van Toezicht in redelijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen de door mr. X gevoerde praktijk aan een nader onderzoek te onderwerpen. Dit betekent dat mr. X geen belang heeft bij deze grief, zodat die moet worden verworpen. De volgende grief betreft hetgeen de raad heeft overwogen omtrent de bezwaren van mr. X tegen de persoon van de deken en de waarnemend deken als leden van de visitatiecommissie. Het hof is van oordeel dat de Raad van Toezicht, hoewel hij bij de samenstelling van de visitatiecommissie aan de bezwaren van mr. X tegemoet had kunnen komen, daartoe, gelet op de aard en de inhoud van die bezwaren, niet gehouden was. De grief kan daarom evenmin slagen. Het hof begrijpt de volgende grief aldus, dat mr. X uitdrukkelijk heeft aangegeven zijn medewerking te willen verlenen aan de visitatie, zij het dat hij bezwaar had tegen de persoon van de deken. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen kan deze grief niet slagen. Vervolgens voert mr. X aan dat hij bij het bezoek van de deken en de waarnemend deken heeft mogen concluderen dat zij alleen kwamen praten en dat een visitatie niet aan de orde was. Nu de visitatie schriftelijk was aangekondigd en de leden van de visitatiecommissie op of omstreeks het aangekondigde tijdstip bij mr. X zijn verschenen moet het voor mr. X duidelijk zijn geweest wat het doel was van het bezoek. Dat, volgens mr. X, de deken en de waarnemend deken toen zouden hebben gezegd dat zij alleen maar kwamen praten neemt niet weg dat er een visitatie aan de orde was ook al zou in verband daarmee een gesprek worden gevoerd. Ook deze grief kan daarom mr. X niet baten. Zoals uit het hiervoor overwogene volgt onderschrijft het hof het oordeel van de raad dat het bezwaar van de deken gegrond is, zodat de tegen dat oordeel gerichte grief moet worden verworpen. Omtrent de op te leggen maatregel zal hierna worden overwogen.
In zijn laatste grief betoogt mr. X dat hij bij de Raad van Discipline geen eerlijk en onpartijdig proces heeft gehad. Voorzover deze grief betrekking heeft op een andere zaak dan de onderhavige kan daarvan geen kennisgenomen worden. Mr. X verwijt de raad dat in de overwegingen van de beslissing flagrante onwaarheden voorkomen, zonder deze nader aan te duiden. Het hof moet er van uitgaan dat dit verwijt al geheel was verwerkt in de voorgaande grieven, zodat daarover reeds is geoordeeld. Tenslotte betreft deze grief de wijze waarop de raad is omgegaan met de opgegeven verhinderdata. Nu mr. X bij de zitting in eerste aanleg is verschenen, is hij daardoor kennelijk niet benadeeld. Deze grief kan daarom niet slagen.
Zoals ter zitting is gebleken, heeft de visitatie inmiddels zonder noemenswaardige problemen plaatsgevonden. Gelet daarop en op de aard en ernst van het verwijt dat mr. X kan worden gemaakt, acht het hof oplegging van de volgende maatregel passend.
Beslissing
– vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden van 21 december 2001 voorzover aan mr. X de maatregel van voorwaardelijke schorsing is opgelegd. en in zoverre opnieuw rechtdoende:
– legt aan mr. X op de maatregel van berisping;
– bekrachtigt de beslissing voor het overige.
Noot
Op 4 september 2002 is een wijziging van de Advocatenwet van kracht geworden. Onder meer is een nieuwe paragraaf 4a, de artikelen 60b tot en met 60h, ingevoerd. Op verzoek van de deken kan de voorzitter van de Raad van Discipline één of meer rapporteurs benoemen, wanneer er aanwijzingen bestaan dat de advocaat tijdelijk of blijvend de praktijk behoorlijk kan uitoefenen. De rapporteur is bevoegd de plaats waar de praktijk wordt uitgeoefend te betreden en is gerechtigd tot inzage van dossiers, boeken, bescheiden en andere gegevensdragers met betrekking tot de praktijk, en hij kan zich desgewenst met behulp van de sterke arm de toegang tot de praktijkruimte verschaffen. De raad kan vervolgens aan de hand van de bevindingen van de rapporteur voorzieningen treffen en schorsing in de praktijkuitoefening behoort eveneens tot de mogelijkheden.
GJK