Raad van Discipline Amsterdam, 17 juni 2002

(mrs. De Groot, Van den Biesen, Klaver, Karsten en Romijn)

 

Het zonder toestemming overschrijven van een door een andere advocaat opgestelde conceptdagvaarding is tuchtrechtelijk verwijtbaar.

– Advocatenwet artikel 46 (2.1 Wat in het algemeen niet betaamt; 6 Tuchtprocesrecht)

– Gedragsregel 1

 

Feiten

Klaagster, een vereniging van effectenbezitters, heeft tijdens een persconferentie bekendgemaakt ten behoeve van een groep van ruim 10.000 gedupeerde beleggers een actie te zullen starten in verband met de mislukte beursintroductie van een onderneming.Tussen klaagster en mr.X, die eveneens een groep van gedupeerde beleggers vertegenwoordigt, is contact geweest over de door klaagster te entameren actie. Dit heeft echter niet geleid tot enige vorm van samenwerking. Aanvankelijk is klaagster in haar actie bijgestaan door mr.Y.Kort nadat de betrekking tussen klaagster en mr.Y tot een einde is gekomen heeft mr.Y telefonisch contact gehad met mr.X over de door mr.X uit te brengen dagvaarding. Mr. X heeft in dat gesprek verzocht om toezending van de door mr.Y ten behoeve van klaagster opgestelde conceptdagvaarding.Mr.Y heeft mr.X vervolgens de conceptdagvaarding ter vertrouwelijke kennisname toegezonden, zonder klaagster hierover te informeren en zonder dat klaagster met de toezending had ingestemd. Kort nadien is klaagster gebleken dat de inhoud van de door mr.X opgestelde en uitgebrachte dagvaarding in grote mate overeenstemt met de inhoud van het concept dat door mr.Y was opgesteld. Klaagster noch mr.Y heeft mr.X toestemming gegeven de inhoud van het concept of delen daarvan, over te nemen. Prof.A heeft op verzoek van klaagster onderzocht of de dagvaarding van mr.X kan worden aangemerkt als nabootsing in de zin van de auteurswet. Prof.A komt in zijn advies tot het oordeel dat er sprake is van een gedeeltelijke bewerking of nabootsing in gewijzigde vorm, die niet als een nieuw, oorspronkelijk werk moet worden aangemerkt. Mr.X en zijn kantoorgenoot hebben, ook publiekelijk, ontkend dat de inhoud van de door mr.X opgestelde dagvaarding (gedeeltelijk) is ontleend aan het concept dat door mr.Ywas opgesteld.

 

Ontvankelijkheid

Mr.X heeft zich op het standpunt gesteld dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht, nu zij haar klacht heeft gebaseerd op het bestaan van een inbreuk op haar auteursrecht terwijl zij niet de auteur is van de conceptdagvaarding en er evenmin sprake is van een auteursrecht op processtukken. Klaagster heeft zich tegenover dit verweer erop beroepen dat zij een rechtstreeks belang heeft bij haar klacht omdat het handelen van mr.X in strijd is met Gedragsregel 1, die mr.X ook jegens klaagster in acht behoorde te nemen en omdat het handelen van mr.X ertoe heeft geleid dat het vertrouwen van klaagster in de advocatuur ernstig is beschaamd. Voorts heeft klaagster zich erop beroepen, dat zij zelf intensief heeft meegewerkt aan de totstandkoming van het concept. Daarbij heeft zij geput uit haar kennis en ervaring op het gebied van collectieve acties, beursintroducties, haar inschatting dat het beursleven van de betreffende onderneming van korte duur zou zijn en de door haar tijdens aandeelhoudersvergaderingen verkregen informatie. Bovendien heeft klaagster met het oog op de totstandkoming van het concept met haar advocaat intensieve strategiebesprekingen gevoerd. Ook heeft klaagster zelfstandig onderzoek gedaan naar de tekortkomingen en misleidende mededelingen in het prospectus en in overige berichtgeving en voorts naar allerlei gegevens van feitelijke aard. Daarbij heeft zij zich bediend van het haar ter beschikking staande netwerk van relaties. Deze en andere vertrouwelijke informatie is benut bij de totstandkoming van het concept. Ten slotte heeft klaagster haar advocaat betaald voor het tot stand brengen van het concept, dat naar zij stelt mr.X voor een belangrijk deel woordelijk heeft overgenomen, terwijl hij daarvoor geen toestemming van klaagster of haar advocaat had.

Gelet op hetgeen klaagster ten aanzien van haar belang heeft gesteld kan in het midden blijven of hier sprake is van een auteursrechtelijke inbreuk in de eigenlijke zin van het woord. Het voorgaande brengt met zich dat klaagster een toereikend belang heeft bij en daarmee ontvankelijk is in haar klacht.

Daarbij neemt de raad tevens in aanmerking, dat reeds uit de eigen stellingen van mr.X blijkt dat klaagster hem als een concurrent beschouwde en dat in hun onderlinge contacten sprake was van een zekere mate van animositeit. Mr.X heeft in dit verband immers gesteld dat klaagster, althans één van haar bestuursleden, niet wenste te aanvaarden dat een grote groep van beleggers er de voorkeur aan gaf zich door mr.X te laten vertegenwoordigen en dat dit bestuurslid sindsdien geen gelegenheid voorbij liet gaan zich laatdunkend uit te laten over het optreden van mr.X. Ook heeft mr.X gesteld dat klaagster, althans één van haar bestuursleden, op geen enkele wijze (meer) met mr.X wilde samenwerken en dat dit bestuurslid elke vorm van samenwerking tussen mr.X en mr.Y verhinderde.

 

Overwegingen van de raad

De raad is van oordeel dat gelet op het rapport, dat op verzoek van klaagster door prof.A is opgesteld en dat door mr.X onvoldoende gemotiveerd is bestreden, in voldoende mate is komen vast te staan, dat mr.X, terwijl hij daarvoor geen toestemming van klaagster of haar advocaat had, de inhoud van de door hem opgestelde dagvaarding in belangrijke mate woordelijk heeft ontleend aan de conceptdagvaarding die mr.Y in opdracht van klaagster heeft opgesteld en die mr.Y hem ’ter vertrouwelijke kennisneming’ had toegestuurd.

Uit hetgeen de raad hiervoor heeft overwogen volgt de gegrondheid van de klacht. De raad is van oordeel dat mr.X gehandeld heeft in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, doordat mr.X zonder toestemming van klaagster en/of haar advocaat, bij het opstellen van zijn dagvaarding belangrijke delen woordelijk heeft overgeschreven uit de concept- dagvaarding die mr.Y in opdracht van klaagster had opgesteld en die mr.X ter vertrouwelijke kennisneming was toegestuurd terwijl mr.X zich ervan bewust was dat mr.Y op dat moment niet langer optrad als advocaat van klaagster en klaagster onder geen beding bereid was met mr.X samen te werken en hem beschouwde als haar concurrent. Daarbij neemt de raad voorts in aanmerking dat mr.X, gelet op de aandacht van de media voor de door hem en door klaagster te entameren acties, zich bewust had behoren te zijn van de (mogelijk) nadelige consequenties van zijn handelen voor klaagster.

 

Volgt

– verklaart de klacht gegrond;

– legt aan mr.X op de maatregel van een enkele waarschuwing.

Download artikel als PDF

Advertentie