Hof van Discipline, 4 oktober 2002, nr. 3590
(mrs. Zwitser-Schouten, Heidinga, Van Voorst van Beest, Balkema en Visser)
Deken Amsterdam, 29 maart 2002
Rechtzoekende die in aanmerking komt voor toevoeging dient zich te wenden tot de Raad voor Rechtsbijstand
– Advocatenwet artikelen 13, 67
Overwegingen hof
De in de artikelen 13 en 67 van de Advocatenwet beschreven rechtsgang dient te worden onderscheiden van die voorzien in de Wet op de Rechtsbijstand. De rechtzoekende die in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp dient zich niet te wenden tot de deken maar tot de Raad voor Rechtsbijstand, tenzij hij uitdrukkelijk verklaart van de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp geen gebruik te willen maken en bereid te zijn een advocaat te betalen. Nu klager, naar hij ter zitting van het hof heeft bevestigd, in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp doch, zo lang hij zijn eigen bijdrage die hij verschuldigd is in verband met een eerder verleende toevoeging niet voldoet, niet verder deze vorm van rechtshulp kan genieten, en niet heeft verklaard bereid te zijn zelf een advocaat te betalen, staat voor hem de rechtsgang van artikel 13 van de Advocatenwet niet open.
De deken heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat klager niet-ontvankelijk is in diens verzoek. Het beklag van klager is dus ongegrond.
Overweging verdient nog dat de stelling van klager dat hij in het kader van een verzoek om aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 van de Advocatenwet niet verplicht zou zijn inlichtingen aan de deken te verstrekken, omtrent de zaak waarvoor hij aanwijzing van een advocaat verzoekt, niet juist is.
Volgt
Verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de deken ongegrond.