Hof van Discipline, 13 december 2002, nrs. 3115 en 3584

(mrs. Van Griensven, Heidinga, Mout-Bouwman, Hooykaas en Boumans)

Raad van Discipline ‘s-Gravenhage, 11 februari 2002

(mrs. Verhoeven, Degenaar, Gilhuis, Grootveld en Verhulst)

Raad van Discipline ‘s-Gravenhage, 17 januari 2000

(mrs. Verhoeven, Rentema, Verhulst, Gilhuis en Van Nispen tot Sevenaer)

 

In een tuchtrechtelijk onderzoek wijkt de geheimhoudingsverplichting van de advocaat die onderwerp is van dit onderzoek voor diens verplichting de gevraagde inlichtingen aan de deken te verstrekken. In casu geen bijzonder geval als bedoeld in Gedragsregel 37. Het gebruik van stukken die het Openbaar Ministerie – naar het latere oordeel van de bestuursrechter: ten onrechte – aan de deken ter beschikking stelt in het kader van diens ambtshalve onderzoek. EVRM art. 6

– Advocatenwet art. 46 (1.3 De geheimhoudingsplicht; 2.2 Bezwaren van de deken)

– Gedragsregels 6 en 37

 

Feiten

Het arrondissementsparket en de rechter-commissaris stellen de deken ervan in kennis dat mr. X is aangehouden op verdenking van het leidinggeven, althans het deelnemen, aan een groep personen (cliënten van mr. X) die tot oogmerk hadden het plegen van een aantal misdrijven, waaronder handel in cocaïne en het toepassen van ‘witwasconstructies’. Naar aanleiding hiervan verlangt de deken bij brief van 30 mei 1996 binnen veertien dagen informatie van mr. X ten behoeve van een tuchtrechtelijk onderzoek. Kort daarop bericht mr. A dat hij mr. X als raadsman bijstaat. Daarop volgt verdere correspondentie tussen mr. A en de deken. In deze correspondentie neemt mr. A namens mr. X het standpunt in dat mr. X belemmerd wordt om aan de deken informatie te verschaffen door de zwijgplicht die mr. X tegenover zijn cliënten in acht moet nemen.

Op 7 oktober 1997 laat mr. A aan de deken weten dat de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn strafvervolging van mr. X.

Deze niet-ontvankelijkheid vindt zijn oorzaak in het onrechtmatig aftappen van telefoons van mr. X zonder hem zelf formeel aan te wijzen als verdachte en in het feit dat op grote schaal allerlei geprivilegieerde informatie van verschillende typen geheimhouders deel is gaan uitmaken van het dossier. De officier van Justitie – die tegen mr. X onder meer een gevangenisstraf van zes jaar had geëist – stelt tegen dit vonnis hoger beroep in. Op 17 december 1997 schrijft de deken aan mr. A dat hij in deze ontwikkelingen geen aanleiding ziet om zijn bemoeiingen te staken en dat hij zonodig bij het Openbaar Ministerie stukken zal opvragen. Op 18 december 1997 schrijft mr. A aan de deken onder andere het volgende: ‘Aan uw verzoek om informatie te geven kan ik op dit moment geen gehoor geven. Zoals u terecht opmerkt, is de officier van Justitie in hoger beroep gegaan. Dit houdt in dat de zaak in zijn totaliteit opnieuw door het hof zal worden beoordeeld. (…) Nu de zaak nog onder de rechter is, acht ik mij niet vrij u inzage in de stukken te geven. ‘

Naar aanleiding hiervan vraagt de deken aan de hoofdofficier van Justitie om hem afschriften van de stukken te zenden. Het Openbaar Ministerie stelt een deel van het strafdossier (in geanonimiseerde vorm waar het betreft de cliënten van mr. X) aan de deken ter beschikking.

Later wordt door de bestuursrechter geoordeeld dat het Openbaar Ministerie de afgifte van de geselecteerde stukken had moeten weigeren. Op 12 januari 1999 schrijft de deken aan mr. A dat hij, op grond van de stukken die hij heeft ontvangen van het Openbaar Ministerie, tegen mr. X ambtshalve een klacht zal indienen inhoudende dat mr. X heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt door deel te nemen aan een criminele organisatie en door valsheid in geschrifte te plegen, althans door betrokken te zijn bij een criminele organisatie. De deken reageert positief op een eerdere suggestie van mr. A voor mondeling overleg en hij stelt mr. X nog éénmaal in de gelegenheid (inhoudelijk) informatie te verstrekken en te reageren op de klacht. Bij arrest d.d. 17 februari 1999 verklaart ook het gerechtshof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging van mr. X. Het komt niet tot een bespreking tussen de deken en mr. A en de deken ontvangt de door hem verlangde informatie nog steeds niet. Op 1 april 1999 dient de deken de door hem aangekondigde ambtshalve klacht tegen mr. X in.

De correspondentie tussen de deken en mr. A gaat voort. Op 25 mei 1999 schrijft de deken aan mr. A: ‘Tot nu toe heeft uw cliënt steeds geweigerd mij conform Gedragsregel 37 informatie te verstrekken. Het is u bekend dat ik van mening ben dat uw cliënt aan mijn verzoek om informatie dient te voldoen, dus dat er geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in die gedragsregel. Ik stel uw cliënt bij deze nog éénmaal in de gelegenheid mij alsnog informatie te verstrekken over de strafbare feiten waarvan hij is verdacht. (…) Mocht uw cliënt hieraan geen gevolg geven, dan zal ik een separate klacht bij de Raad van Discipline indienen wegens overtreding van Gedragsregel 37.’ Hierop antwoordt mr. A aan de deken dat nimmer inlichtingen zijn geweigerd maar dat het geschilpunt is en blijft de strekking van de geheimhoudingsverplichting van mr. X, mede gezien de openbaarheid van een klachtprocedure.

De deken laat daarop weten dat het hem niet speciaal gaat om informatie betreffende de processen-verbaal die jegens mr. X zijn opgemaakt en dat het evenmin zijn bedoeling is om een en ander in de openbaarheid te brengen. Hij zal zich niet verzetten tegen een behandeling achter gesloten deuren bij de Raad van Discipline.Wat hij van mr. X vraagt is informatie over de handelingen waarop de door de deken ingediende) klacht betrekking heeft, nu er aanleiding is voor de veronderstelling dat mr. X betrokken is geweest bij een criminele organisatie en dat hij valsheid in geschrifte heeft gepleegd. De deken kondigt aan dat hij een tweede klacht zal indienen wanneer hij niet binnen één week de gevraagde informatie ontvangt of binnen die termijn een afspraak wordt gemaakt om hem zeer spoedig mondeling te informeren.

Bij brief van 17 juni 1999 antwoordt mr. A onder meer als volgt: ‘De klacht welke u heeft geformuleerd is volledig gebaseerd op de processen- verbaal welke u van de officier van Justitie heeft ontvangen. (…) Inlichtingen over uw klacht gaan per definitie over de processen-verbaal, die niet in uw bezit hadden mogen komen. Ten slotte blijf ik bij mijn mening dat ik (…) mijn zienswijze over uw klacht te zijner tijd aan de raad dien te openbaren. Uw poging reeds thans onder dreiging een nieuwe klacht in te dienen inlichtingen omtrent mijn standpunt betreffende uw klacht te bekomen lijkt mij (…) tuchtrechtelijk (…) onbetamelijk.’

Op 2 juli 1999 dient de deken ambtshalve een tweede klacht in, ditmaal met betrekking tot de weigering van mr. X om informatie te verstrekken in verband met het tuchtrechtelijk onderzoek naar de eerste klacht.

 

Ambtshalve klachten

I. Mr. X heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt door deel te nemen aan een criminele organisatie en valsheid in geschrifte te plegen, althans door betrokken te zijn bij een criminele organisatie.

II. Mr. X heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door te weigeren de deken informatie te verstrekken in verband met een tuchtrechtelijk onderzoek.

klacht i

Overwegingen van de raad (beslissing d.d. 17 januari 2000)

De raad stelt vast dat mr. X niet bereid is eraan mee te werken dat alsnog het strafdossier ter beschikking wordt gesteld ten behoeve van het onderzoek naar de gegrondheid van de onderhavige klacht. Het feit dat mr. X stelt dat de gerezen verdenking niet terecht is maakt niet dat het verrichten van een tuchtrechtelijk onderzoek naar aanleiding van die verdenking achterwege moet blijven. Gegeven de ontkennende houding van mr. X acht de raad het noodzakelijk dat bij het verrichten van zo’n onderzoek het strafdossier ter beschikking van de deken en eventueel de raad staat. De raad is het eens met hetgeen de raadsman van mr. X heeft betoogd, dat bij zo’n onderzoek geput moet kunnen worden uit het gehele strafdossier – en niets slechts uit een door de officier van Justitie gemaakte selectie – in het bijzonder ook om eventuele informatie ten gunste van mr. X niet te missen. De deken (en vervolgens de raad) heeft slechts de beschikking over een gedeelte van het strafdossier, waarvan de inhoud niet geheel begrijpelijk is omdat de namen van alle andere personen dan mr. X daarin onleesbaar zijn gemaakt, waardoor niet alleen de naam van iedere persoon onbekend blijft maar ook het aantal voorkomende personen onduidelijk is en de diverse personen ook niet meer van elkaar zijn te onderscheiden. Reeds daarom is dit dossier – los van het bezwaar dat dit slechts een selectie uit het totale dossier is – voor een tuchtrechtelijk onderzoek als hier nodig, onbruikbaar. Bovendien heeft de deken (en vervolgens de raad) dit dossier weliswaar feitelijk ter beschikking gekregen, maar is tot in hoogste instantie door de bestuursrechter de beslissing van de minister van Justitie tot het ter beschikking stellen van de selectie uit het strafdossier op het bezwaar daartegen door mr. X vernietigd, zodat de deken en de raad – achteraf beschouwd – rechtens de selectie uit het strafdossier niet hadden mogen ontvangen. Ook om die reden kan naar het oordeel van de raad, nu mr. X zijn medewerking aan het gebruik van het strafdossier ten behoeve van het tuchtrechtelijk onderzoek weigert te verlenen, van het verkregen deel van het dossier geen gebruik worden gemaakt. De deken heeft klaarblijkelijk ook geoordeeld dat het verder onder- zoeken van de klacht zonder dat daarbij het volledige strafdossier ter beschikking staat niet zinvol is. De raad kan zich, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, daarbij aansluiten. Voor de onderhavige klacht is de consequentie van het gebrek aan medewerking aan de zijde van mr. X dat niet kan worden vastgesteld of de klacht al dan niet terecht is. Nu niet vastgesteld kan worden dat deze klacht gegrond is, dient deze ongegrond te worden verklaard.

 

Overwegingen van het hof (beslissing nr. 3115)

De deken voert als grief aan dat uit het dossier zoals dat hem thans ter beschikking staat, met name uit een vordering tot gerechtelijk vooronderzoek en uit een rapport van de regiopolitie (…) reeds blijkt van een veelheid van handelingen zijdens mr. X, die de conclusie rechtvaardigen dat mr. X in zeer ernstige mate niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Deze grief faalt. Deze door de deken genoemde stukken zijn, tegenover de betwisting door mr. X, onvoldoende om ervan uit te mogen gaan, dat mr. X zich aan de verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt en zij bieden ook onvoldoende grond om tot het oordeel te komen dat het, zoals de deken betoogt, op de weg van mr. X had gelegen om aan te tonen, dat het allemaal wel deugde.

De deken kan zich voorts niet verenigen met de overweging van de raad, dat de inhoud van het (bij de raad) beschikbare gedeelte van het strafdossier (waarover het hof niet beschikt) niet geheel begrijpelijk is omdat de namen van alle andere personen dan mr. X daarin onleesbaar zijn gemaakt waardoor niet alleen de naam van iedere persoon onbekend blijft maar ook het aantal voorkomende personen onduidelijk is en de diverse personen ook niet meer van elkaar zijn te onderscheiden. Naar het oordeel van het hof heeft de deken, tegenover de hiervoor weergegeven overweging en de betwisting door mr. X, niet, zoals wel op zijn weg had gelegen, onderbouwd op welke wijze concrete, tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen van mr. X uit de zich bij de raad bevindende stukken kunnen worden afgeleid. Om deze reden faalt ook deze grief. De deken heeft, ten slotte, een grief gericht tegen het oordeel van de raad, dat van het door de deken en de raad verkregen deel van het dossier bovendien geen gebruik kan worden gemaakt, omdat de bestuursrechter tot in hoogste instantie heeft beslist dat de deken en de raad, achteraf beschouwd, rechtens de selectie uit het strafdossier niet hadden mogen ontvangen, nu mr. X zijn medewerking aan het gebruik van het strafdossier ten behoeve van het tuchtrechtelijk onderzoek weigert te verlenen. Deze grief faalt reeds op de grond dat de deken, gelet op het hiervoor weergegeven oordeel, bij deze grief geen belang heeft. Het beroep van de deken is ongegrond.

 

Volgt

Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad.

Advertentie