Hof van Discipline, 20 januari 2003; nr. 3602
(mrs. Peeperkorn, Van Voorst van Beest, Van Houtum, Mendlik en Scholten)
Raad van Discipline Amsterdam, 18 maart 2002
(mrs. Kist, Van Ardenne, Karskens, Van der Plas en Remme)
Geheimhoudingsverplichting ook met betrekking tot derden/nietcliënten?
Onnodig grievende opmerkingen
– Advocatenwet artikel 46 (1.3 Geheimhoudingsplicht;
3.1 Vrijheid van handelen; 3.3.1 Grievende uitlatingen)
– Gedragsregels 6 en 31
Feiten
Mr. X, de advocaat van de vrouw in een echtscheiding, is opgetreden in een ‘performance’, door de zoon van de partijen over deze echtscheiding vervaardigd. In een publicatie in het Advocatenblad heeft hij gewag gemaakt van deze performance en daarbij de naam van der partijen zoon vermeld. Voorts wordt hij in het artikel als volgt geciteerd: ‘Daarnaast legde de ex-echtgenoot nog allerlei mogelijke claims neer bij de rechtbank en in hoger beroep bij het hof.Want hij vond dat zijn vrouw de boel had belazerd en wilde de waarheid boven tafel brengen.
Het heeft geleid tot pijnlijke getuigenverhoren’
en
‘Hoe is het mogelijk dat je zo lang over onbenullige vrijwel kansloze vorderingen kunt procederen?’
De man klaagde over deze uitlatingen als
a) inbreuk makend op de geheimhoudingsverplichting;
b) onnodig grievend.
Overwegingen raad
In het artikel in het Advocatenblad komt mr. X aan het woord over de door de zoon gemaakte performance en noemt hij de voor- en achternaam van hem. Daarmee maakt hij zijn opmerkingen en zijn hiervoor geciteerde uitlatingen voor de lezer herleidbaar tot de persoon van de klager als vader van de kunstenaar.
Aldus heeft mr. X zijn geheimhoudingsverplichting geschonden. Deze schending van de geheimhoudingsverplichting is niet te rechtvaardigen – mr. X heeft dat ook niet betoogd – doordat deze functioneel zou zijn in het kader van de belangenbehartiging van de cliënte van mr. X.
Met de hiervoren geciteerde passages uit het interview van mr. X heeft hij zich op zeer negatieve wijze uitgelaten over het optreden van klager in de met de echtscheiding samenhangende procedures. Dit betaamt een advocaat van de tegenpartij niet. Mr. X heeft de terughoudendheid verzaakt die een advocaat bij het doen van mededelingen over een zaak waarin hij als zodanig betrokken is, dient te betrachten. Dit klemt temeer nu de uitlatingen zijn gedaan in een openbaar medium (als het Advocatenblad) en in verband staan met de performance van klagers zoon waaraan destijds veel publiciteit is gegeven. De uitlatingen vinden bovendien geen steun in hetgeen de raad over deze procedure bekend is geworden en zijn evenmin functioneel in de door mr. X aan zijn cliënte verleende rechtsbijstand. Dit alles brengt mee dat de uitlatingen onnodig grievend zijn jegens de klager.
Volgt
Gegrondverklaring van beide klachtonderdelen met oplegging van de maatregel van enkele waarschuwing.
Overwegingen hof
Het hof is, anders dan de raad, van oordeel dat mr. X met zijn uitlatingen geen geheimhoudingsverplichting heeft geschonden. De publicatie in het Advocatenblad vond plaats nadat de performance al uitgebreide andere publiciteit had gekregen. Daarbij was de naam van de klager reeds bekend geworden. De vraag of mr. X niet alleen in de relatie tot zijn cliënte maar ook in de relatie tot de klager tot geheimhouding verplicht was behoeft geen beantwoording, omdat mr. X door zijn medewerking aan het artikel in het Advocatenblad geen wezenlijk nieuwe informatie in de publiciteit heeft gebracht. Het hof deelt het oordeel van de raad dat mr. X zich in de publiciteit – dus in het openbaar – op zeer negatieve wijze over klager, de tegenpartij van zijn cliënte, heeft uitgelaten. In aanmerking genomen dat daartoe een functionele noodzaak – uitvoering van de opdracht van zijn cliënte – ontbrak, alsmede de naamsbekendheid van de betrokkenen en daarmee dus ook van klager,moet worden geconcludeerd dat de uitlatingen van mr. X jegens de klager als onnodig grievend zijn aan te merken.
Volgt vernietiging van de beslissing van de raad voorzover het eerste klachtonderdeel gegrond is verklaard, met bekrachtiging van de beslissing voor het overige.
Noot
Wat als de uitlatingen van mr. X over het optreden van de wederpartij (de man) niet onnodig grievend, in de zin van Gedragsregel 31, zouden zijn geweest maar voor deze wel schadelijk en/of onaangenaam? In de Gedragsregels 1980 was de huidige Gedragsregel 6 nog verspreid over twee gedragsregels, 9 en 10. Regel 9 bevatte de specifieke geheimhoudingsplicht tegenover de cliënt.
Regel 10 ging verder. Het eerste lid bepaalde dat ook waar hij niet tot geheimhouding verplicht is de advocaat dient te zwijgen over de bijzonderheden van zaken die bij hem in behandeling zijn of zijn geweest en het tweede lid bepaalde bovendien dat van hetgeen hem in of bij de uitoefening van zijn beroep ter kennis komt van de zijde van de tegenpartij of van een derde de advocaat slechts gebruik dient te maken voorzover daarmee een redelijk belang is gediend. De Raad van Toezicht te Alkmaar overwoog in een beslissing van 10 december 1985 (Advocatenblad 1987, p. 277) dat het voor het functioneren van de advocaat als vertrouwenspersoon van groot belang is dat strikt de hand wordt gehouden aan de verplichtingen die voor hem uit de geheimhoudings- en zwijgplicht, ook jegens een tegenpartij, voortvloeien.
In zijn noot onder deze uitspraak vond mr. Pot al deze nuances overbodig: een advocaat moet gewoon zijn mond houden over wat hij als zodanig doet of gedaan heeft, dan wel heeft vernomen. In zijn uitspraak van 6 mei 1996, no. 2152 (Advocatenblad 1997, p. 676) lijkt het Hof van Discipline een andere mening toegedaan: ‘Noch de op de advocaat rustende geheimhoudingsplicht, noch de hem passende discretie, beperkt hem in de vrijheid om procedures die in het openbaar zijn gevoerd en daarin gedane rechterlijke uitspraken mondeling of schriftelijk onder de aandacht van geïnteresseerden te brengen en van commentaar te voorzien, mits op passende wijze’. Daarbij maakt het hof, zie ik het goed, geen onderscheid tussen rechterlijke uitspraken die als jurisprudentie zijn gepubliceerd en andere, niet-gepubliceerde, vonnissen. Ik zou ten aanzien van die laatste categorie willen hopen dat streng getoetst blijft worden of met de publiciteit werkelijk een redelijk doel wordt gediend. Het bevredigen van nieuwsgierigheid of de behoefte van een advocaat zich te etaleren zou niet zo’n redelijk doel moeten kunnen zijn. Zie over privacyschending van anderen dan de cliënt ook Advocatenblad 2003, pag. 366/367 (in de zaak ‘Meisje van Nulde’).
E.