Hof van Discipline, 6 december 2002, nr. 3573

(mrs. Zwitser-Schouten, Heidinga, Balkema, Schokkenbroek en Homveld)

Raad van Discipline Amsterdam, 28 januari 2002

(mrs. Van Bennekom, Breederveld, Hamming, Meijer en Wiarda)

 

Misleidende publiciteit.

– EVRM artikel 10

– Advocatenwet artikel 46 (2.1 Wat in het algemeen niet betaamt)

– Verordening op de Publiciteit, artikel 2

 

Feiten

Jegens mr. X is door de Raad van Discipline te Amsterdam een aantal uitspraken gedaan. In een van die zaken is de raad tot het oordeel gekomen dat mr. X excessief heeft gedeclareerd. In een andere zaak, een door klager A ingediende klacht betreffend, heeft de raad geoordeeld: ‘(…) dat er weliswaar fors door mr. X aan klager is gedeclareerd, maar heeft de raad niet kunnen vaststellen dat er in die mate is gedeclareerd dat er sprake is geweest van excessief declareren’.

Naar aanleiding van de uitspraak in laatstbedoelde zaak heeft mr. X enkele dagen daarna in een landelijk dagblad een advertentie laten plaatsen met de tekst ‘Raad van Discipline oordeelt: (mr. X) te (Z) declareert niet excessief’ en de mededeling dat de uitspraak in de klachtprocedure van A tegen mr. X op aanvraag bij mr. X te verkrijgen is.

De deken laat mr. X weten dat de tekst misleidend is, aangezien deze ten onrechte de indruk wekt dat door mr. X in geen geval excessief is gedeclareerd. De deken sommeert mr. X de advertentie te rectificeren, hetgeen mr. X weigert.

 

Klacht

De ambtshalve klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat mr. X in strijd met artikel 46 van de Advocatenwet heeft gehandeld door de advertentie, waarvan de inhoud door haar onvolledigheid misleidend is, te doen plaatsen.

 

Overwegingen van de raad

De raad stelt voorop dat van een zorgvuldig handelend advocaat mag worden verwacht dat door hem geplaatste advertenties in overeenstemming zijn met de waarheid en dat deze tevens door haar inhoud noch anderzijds misleidend zijn.

De raad is van mening dat de tekst van de door mr. X geplaatste advertentie in strijd is met de hiervoor geformuleerde zorgvuldigheidsnorm. Mr. X is, door uitsluitend de uitkomst van die procedure te vermelden waarin de klacht ongegrond werd verklaard, ontoelaatbaar selectief te werk gegaan nu in een andere uitspraak van dezelfde datum een andersluidende beslissing was gegeven. Het feit dat tegen laatstbedoelde uitspraak nog hoger beroep open stond maakt het voorgaande reeds hierom niet anders, nu deze mogelijkheid van appèl ook nog bestond ten aanzien van de uitspraak die door mr. X wel in de advertentie is genoemd.

De gedraging van mr. X is tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad houdt bij het opleggen van de maatregel rekening met het feit dat de door mr. X gevoelde behoefte, ruchtbaarheid te willen geven aan deze voor hem positieve uitspraak, enigszins valt te begrijpen vanwege de aanzienlijke – en voor mr. X negatieve – publiciteit welke onder andere de onderhavige procedure had omgeven. De raad is derhalve van mening dat in het onderhavige geval met na te noemen maatregel kan worden volstaan.

De raad verklaart de klacht gegrond en legt aan mr. X op de maatregel van enkele waarschuwing.

 

Overwegingen van het hof

In hoger beroep voert mr. X het volgende aan. Door de bestreden beslissing is zijn recht op vrije meningsuiting in de zin van artikel 10 EVRM geschonden. De raad heeft miskend dat de vrijheid van meningsuiting van de advocaat slechts dan beperkt kan worden, indien de uiting tevens aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad oplevert en de advertentie is niet een zodanige uiting. Ten onrechte heeft de raad onverwogen en beslist dat hij ontoelaatbaar selectief tewerk is gegaan bij de plaatsing van zijn advertentie. Het hof onderschrijft het oordeel van de raad dat de advertentie misleidend is omdat de indruk wordt gewekt dat de raad heeft beslist dat mr. X in geen enkel geval excessief heeft gedeclareerd, dit terwijl de raad op diezelfde dag in een andere zaak een in hoger beroep bevestigde uitspraak heeft gedaan dat mr. X wel degelijk excessief heeft gedeclareerd.

Het hof verwerpt het beroep op artikel 10 EVRM met een verwijzing naar zijn beslissing nr. 1389 (Advocatenblad 1990, p. 551) en naar EHRM 26 april 1979, NJ 1980, 146 en 25 maart 1985, NJ 1987, 900. Voorts overweegt het hof dat de vrijheid van meningsuiting niet slechts dan op grond van artikel 46 Advocatenwet beperkt kan worden indien de uiting tevens aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad oplevert.

 

Volgt

Bekrachtiging van de beslissing van de raad.

Download artikel als PDF

Advertentie