Hof van Discipline, 6 december 2002, nr. 3538

(mrs. Zwitser-Schouten, Heidinga, Balkema, Schokkenbroek en Homveld)

Raad van Discipline Amsterdam, 26 november 2001

(mrs. De Groot, Van Es, Klaver, Remme en Wiarda)

 

Een afspraak om een zaak voor een vast bedrag te behandelen moet bij betwisting door de advocaat worden aangetoond. Het ligt op de weg van de advocaat om een zodanige afspraak schriftelijk vast te leggen.

– Advocatenwet artikel 46 (1.4.3 Financiële verhouding)

– Gedragsregel 25.4

 

Feiten

Mr. X staat klager bij in drie zaken. Mr. X stuurt aan klager een aantal voorschotnota’s die worden voldaan. Op zeker moment vraagt klager aan mr. X om een BTW-afrekening.Mr. X zendt daarop aan de klager een BTW-nota, waarbij aan klager de BTW over het ‘in de loop der maanden in rekening gebrachte honorarium’ in rekening wordt gebracht. Onder aan die nota staat vermeld: ‘Onder voorbehoud van definitieve eindafrekening’. Ongeveer drie jaar later wendt klager zich tot mr. X naar aanleiding van sindsdien ontvangen voorschotnota’s die hij te hoog acht, bij welke gelegenheid hij ook vraagt om een eindspecificatie van de eerdere declaraties.Mr. X laat daarop weten dat in die zaak al twee jaar eerder was afgerekend en dat hij niet bereid is om daarop terug te komen. Hij wijst er bovendien op dat het dossier reeds lang geleden is gearchiveerd en dat specificatie overigens ook niet aan de orde kan zijn omdat ‘ten behoeve van bepaalde werkzaamheden een vast bedrag terzake honorarium met u was overeengekomen’. De  Veindafrekening op te stellen, waaraan mr. X na enige aandrang voldoet. De klacht houdt in dat mr. X heeft nagelaten zijn declaraties te specificeren.

Beoordeling van de klacht

Bij de beoordeling van de klacht stelt de raad voorop dat van een advocaat mag worden verwacht dat hij een grote mate van zorgvuldigheid betracht bij de financiële betrekkingen ten opzichte van zijn cliënt. Zo dient, zoals ook in de Gedragsregels is verwoord, een advocaat inzicht te geven in de wijze waarop en frequentie waarmee hij zal declareren en zijn declaratie aldus in te richten dat de cliënt daaruit kan zien hoeveel wordt gerekend voor salaris, verschotten en omzetbelasting en dient de advocaat te vermelden, en waar nodig en mogelijk te verrekenen, de ontvangen voorschotten en de cliënt desgevraagd een specificatie van de declaratie te verstrekken.

Het meest verstrekkend standpunt van mr. X ten aanzien van de klacht is dat begin 1996 tussen partijen de definitieve financiële afwikkeling van de drie op dat ogenblik door hem behandelde zaken is overeengekomen. Die afspraak houdt, aldus mr. X, in dat de door mr. X in deze zaken verrichte werkzaamheden werden vergoed voor een bedrag gelijk aan het gezamenlijke bedrag van de tot dan toe door mr. X aan klager toegezonden en door deze betaalde voorschotnota’s, zijnde ƒ 105.000 vermeerderd met de daarover verschuldigde BTW die bij de nadien toegezonden BTW-nota in rekening is gebracht en door klager is betaald. Naar de mening van mr. X behoeft een declaratie in geval van een vaste prijsafspraak niet te worden gespecificeerd. Dit verweer moet worden verworpen. Een advocaat die een afspraak wenst te maken als door mr. X gesteld en door klager gemotiveerd betwist, dient het bestaan van de afspraak zonodig aan te tonen. Naar het oordeel van de raad had het op de weg van mr. X gelegen de door hem gestelde afspraak schriftelijk vast te leggen, hetgeen mr. X niet heeft gedaan. Evenmin is de raad anderszins uit de stukken gebleken of aannemelijk geworden dat de door mr. X gestelde afspraak is gemaakt. De feiten bevatten naar het oordeel van de raad veeleer aanwijzingen van het tegendeel. Ook indien de door mr. X gestelde prijsafspraak zou zijn gemaakt, dienen zijn voorschotdeclaraties tezamen met de BTW-nota te worden aangemerkt als de declaratie van mr. X aan klager in de desbetreffende zaken ten aanzien waarvan mr. X desgevraagd gehouden is op verzoek van klager een specificatie van de verrichte werkzaamheden en de daarmee gemoeide tijd te verstrekken. Voorzover mr. X betoogt dat met klager is afgesproken dat een dergelijke specificatie niet behoeft te worden verstrekt, moet dit betoog worden verworpen, nu uit de stukken niet blijkt dat een dergelijke afspraak is gemaakt. Daaraan doet niet af dat klager begin januari 1999, drie jaar nadat hij de BTW-nota had ontvangen, schriftelijk de specificatie van de declaraties aan de orde heeft gesteld. Daarbij kan nog in aanmerking worden genomen de verklaring van klager voor dit tijdsverloop, dat de werkzaamheden van mr. X in een nieuwe zaak die samenhing met de vorige, voortduurde tot in elk geval het jaar 1999, hetgeen mr. X niet heeft betwist, en dat dientengevolge de specificatie van de declaraties van de andere zaken op de achtergrond is geraakt, hetgeen de raad niet onaannemelijk voorkomt. Het tijdsverloop van drie jaar acht de raad, mede gelet op de omstandigheden van deze klachtzaak, niet zodanig lang dat mr. X daardoor is ontslagen van zijn verplichting tot het verstrekken van de door klager gevraagde specificaties. Voorts voert mr. X aan dat de dossiers in de desbetreffende zaken zijn gearchiveerd, in de archieven zijn zoekgeraakt en zeer onlangs konden worden opgespoord. Dergelijke omstandigheden zijn, naar het oordeel van de raad, echter voor rekening van mr. X en kunnen hem niet disculperen. Op grond van de hier gerelateerde feiten staat vast dat mr. X vanaf in elk geval begin januari 1999 herhaaldelijk door klager en door de deken is gevraagd een behoorlijke specificatie van de declaraties te verstrekken en dat mr. X aan deze verzoeken niet zo tijdig heeft voldaan als van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht. Nu uit het hiervoor overwogene volgt dat mr. X niet van deze verplichting is ontslagen en ook anderszins niet is gebleken van mr. X’ disculperende omstandigheden, staat vast dat mr. X heeft gehandeld in strijd met het door hem jegens klager in acht te nemen zorgplicht en ook overigens in strijd met hetgeen een behoorlijke advocaat betaamt. De stelling van mr. X dat de klacht moet worden afgewezen op de grond dat mr. X kort voor de behandeling van de klacht alsnog einddeclaraties met specificatie heeft verstrekt, moet worden verworpen: mr. X miskent dat de door hem gepleegde tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen voordien hebben plaatsgevonden. Uit al het voorgaande volgt dat de klacht gegrond is. Naar het oordeel van de raad is mr. X in zodanige mate tekortgeschoten in de zorgplicht die hij ten opzichte van klager in acht had behoren te nemen dat het opleggen van na te noemen maatregel op zijn plaats is.

 

Volgt

Gegrondverklaring van de klacht en oplegging van de maatregel van een waarschuwing.

Beslissing van het hof

Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot de vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De beslissing van de Raad van Discipline wordt bekrachtigd.

Download artikel als PDF

Advertentie