Raad van Discipline Amsterdam, 2 december 2002
(mrs. Kist, Karskens, Van der Plas, Klaver en Röttgering)
In casu mocht de advocaat een door de wederpartij aangezegde getuige vóór de zitting horen, omdat deze getuige in een bijzondere relatie stond tot de eigen cliënt, gegeven het feit dat de getuige niet lang daarvoor statutair directeur was van die cliënt en verantwoordelijk voor het door deze gevoerde (financiële) beleid.
– Advocatenwet artikel 46 (3.3.2. Dreigementen;
4.2. Deskundigen, getuigen en adviseurs;
5.1.Regels die betrekking hebben op de juridische strijd)
– Gedragsregel 16
Feiten
Mr. X is de raadsman van A, welke vennootschap al enige jaren verwikkeld is in een geschil met klager over de toelating van de programma’s van klager tot het kabel-netwerk van A en over de prijzen die A van klager verlangt voor de doorgifte van zijn programma’s. Om dit geschil tot een oplossing te brengen heeft klager een zogenaamd ‘verzoek tot een bindende aanwijzing’ aan de Opta gericht die in gevolge de Telecommunicatiewet bevoegd is. Ter onderbouwing van zijn standpunt wenste klager tijdens een zitting, waarbij zijn bezwaarschrift zou worden behandeld, de voormalig financieel directeur van A door de Opta te doen horen.
De raadsman van klager heeft de Opta hierover tevoren schriftelijk geïnformeerd. De Opta heeft vervolgens schriftelijk aangegeven dat het klager vrij stond om deze getuige tijdens de mondelinge behandeling te doen horen.
Mr. X heeft naar aanleiding hiervan contact opgenomen met deze voormalig financieel directeur B en hem in een gesprek, dat ongeveer tien minuten heeft geduurd, gewezen op de inhoud van de procedure waarin hij als getuige werd geacht een verklaring af te leggen, hem zijn geheimhoudingsbeding in herinnering gebracht en hem vervolgens geadviseerd op basis daarvan zelfstandig advies in te winnen over de vraag of hij als getuige zou willen verschijnen. Vervolgens heeft B laten weten niet als getuige te zullen verschijnen. In een later door hem ondertekende verklaring heeft hij aangegeven dat het zijn eigen conclusie was dat het verstandiger was niet op het verzoek van klager in te gaan en niet op de zitting te verschijnen en tevens dat hij zich in het geheel niet bedreigd heeft gevoeld.
Klacht
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat mr. X in strijd met artikel 46 van de Advocatenwet heeft gehandeld, door een persoon die door de wederpartij als getuige was aangezegd vóór het verhoor te horen, daarmee in strijd handelend met gedragsregel 16 en tevens door de potentiële getuige te intimideren.
Overwegingen van de raad
Bij de beoordeling van de klacht stelt de raad voorop dat het op grond van artikel 16 van de gedragsregels niet is toegestaan om personen, die door de wederpartij als getuigen zijn aangezegd of kennelijk zullen worden aangezegd, vóór het verhoor te horen. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat dit verbod niet geldt ten aanzien van de eigen cliënt en personen in dienst van, of in een bijzondere relatie staande tot, de eigen cliënt.
De raad is van oordeel dat in de onderhavige zaak in het midden kan worden gelaten of sprake is van een getuigenverhoor in de zin van regel 16 van de gedragsregels. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat dit het geval is, komt de raad namelijk tot het oordeel dat het handelen van mr. X niet als klachtwaardig valt aan te merken. B staat immers in een bijzondere relatie tot de eigen cliënt, gegeven het feit dat hij niet lang daarvoor statutair directeur was van A en verantwoordelijk voor het (financiële) beleid. Het stond mr. X derhalve vrij om B te benaderen.
Mr. X heeft daarnaast onweersproken gesteld dat hij tijdens bedoeld telefoongesprek met B hem slechts gewezen heeft op zijn geheimhoudingsverplichting en hem de procedure bij de Opta heeft uitgelegd. Vervolgens heeft mr. X aan B geadviseerd extern advies in te winnen. Gegeven die uitlatingen, alsmede gezien de inhoud van de verklaring van B zelf, is de raad van oordeel dat niet is komen vast te staan dat mr. X de voormalig financieel directeur B ontoelaatbaar zou hebben geïntimideerd met betrekking tot de vraag of hij al dan niet als getuige op de zitting zou moeten verschijnen.
Volgt
De raad verklaart de klacht ongegrond.