Hof van Discipline 27 oktober 2003, nr. 3796
(mrs. Zwitser-Schouten, Heidinga, Hooykaas, Homveld en De Ruuk)
Raad van Discipline Arnhem, 3 maart 2003
(mrs. Van Ginkel, Bemelmans, Van Halder, Klemann en Van de Loo)
In casu had de advocaat seksueel misbruik van zijn cliënte in een ververwijderd verleden niet als vaststaand feit mogen presenteren nu hij zich uitsluitend had gebaseerd op mededelingen van die cliënte. Hij dreigde in casu ten onrechte met een procedure.
– Advocatenwet artikel 46 (3.3.2 Dreigementen; 3.3.3 Berichten aan derden)
– Gedragsregels 30 en 31
Feiten
In de zomer van 2002 wendt mevrouw A zich tot mr. X. Zij vertelt hem dat zij een jaar of dertig geleden ernstig seksueel misbruikt is door de vader van klager. Zij heeft vernomen dat klager en zijn (medeklagende) echtgenote hun zoon na de zomervakantie op de basisschool Y te Z willen plaatsen. Ook heeft zij gehoord dat de (schoon)vader van klagers dit kind regelmatig naar en van school zal brengen c.q. halen. Omdat mevrouw A de school zelf frequenteert en zij de confrontatie met de (schoon)vader van klagers volgens haar niet aan zou kunnen, vraagt zij mr. X te bewerkstelligen dat de plaatsing van de zoon van klagers op deze basisschool niet doorgaat. Na dit gesprek schrijft mr. X aan klager een brief met daarin onder meer de volgende passages:
‘Cliënte heeft uit betrouwbare bron vernomen dat het in de bedoeling ligt dat uw vader (…) uw kind zal opvangen, halen en brengen. Cliënte heeft daartegen groot bezwaar zoals ik hierna zal toelichten. Cliënte is in het verleden door uw vader ernstig seksueel misbruikt. De gevolgen van dit misbruik zijn zodanig ernstig, dat cliënte daarvan tot op de dag van vandaag de psychische gevolgen ondervindt. Cliënte is daarvoor jarenlang behandeld geweest waardoor haar toestand juist enigszins was verbeterd. Een herhaald contact met uw vader zal voor cliënte een grote kans op terugval in haar oude psychische gesteldheid betekenen. Ik wil u dan ook verzoeken om die reden uw kind op een andere school dan Y te plaatsen. Indien de plaatsing op Y zou doorgaan, zal daardoor zekere commotie ontstaan. Cliënte kan een confrontatie met uw vader beslist niet aan en heeft geen andere keuze dan daarop heftig te reageren. Bedoelde commotie lijkt mij niet in het belang van uw kind. Naast dit effect moet ik u erop wijzen, dat ik ingeval de plaatsing toch doorgaat, met cliënte de mogelijkheden onderzoek tegen deze plaatsing in rechte op te komen door het voeren van een procedure.’
Klacht
Mr. X heeft in zijn brief feiten en omstandigheden vermeld waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat deze onjuist waren. Mr. X had de brief naar de mening van klagers niet mogen schrijven, omdat er geen juridisch conflict bestond tussen zijn cliënte en klagers. Ten onrechte worden klagers betrokken bij problematiek tussen de cliënte van mr. X en de (schoon)vader van klagers. Zij en ook hun kinderen ondervinden hiervan schade.
Verweer
Mr. X voert aan dat hij geen feiten heeft gesteld waarvan hij wist of behoorde te weten dat die niet juist waren. Hij heeft zich tot klagers gewend omdat zij de bevoegdheid hebben om te beslissen op welke school zij hun kind zullen plaatsen. De belangen van zijn cliënte rechtvaardigden dat hij zich tot klagers heeft gewend op de manier zoals hij heeft gedaan. Met de belangen van klagers is rekening gehouden door de gematigde toon van de brief.
Overwegingen van de raad
Aan mr. X kwam een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënten te behartigen op de wijze die hem passend voorkwam. Deze vrijheid is echter aan zekere grenzen gebonden en naar het oordeel van de raad is mr. X die te buiten gegaan. Mr. X heeft in zijn brief geschreven dat zijn cliënte in het verleden door de vader van klager ernstig seksueel is misbruikt. Hij heeft daarbij niet vermeld dat het een weergave was van hetgeen hem door zijn cliënte was meegedeeld. Mr. X mocht bij het naar buiten brengen van de lezing van zijn cliënte aangaande feiten, die een ernstige beschuldiging van de (schoon)vader van klagers behelzen, deze niet als vaststaand presenteren, indien hij niet heeft vastgesteld dat deze juist zijn. De stelling van mr. X dat de belangen van zijn cliënte de inhoud van de brief rechtvaardigden deelt de raad niet. De klacht is in zoverre gegrond.
Mr. X heeft in zijn brief voorts geschreven dat hij, ingeval de plaatsing van de zoon van klagers op de school toch zou doorgaan, met zijn cliënte de mogelijkheden zou onderzoeken tegen deze plaatsing in rechte op te komen. In de onderhavige situatie had mr. X niet mogen dreigen met een gerechtelijke procedure tegen klagers, omdat het vermeende seksuele misbruik dat zich ongeveer dertig jaar geleden zou hebben voorgedaan niet is komen vast te staan – de zaak is destijds geseponeerd – en klagers daar op geen enkele wijze bij waren betrokken. Een gerechtelijke procedure tegen klagers zou gezien de hiervoor genoemde omstandigheden buitengewoon weinig kans van slagen hebben gehad. De raad acht te dezen van belang dat mr. X desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat hem eventueel een kort geding tegen de (schoon)vader van klagers voor ogen stond waarbij een straatverbod zou worden gevorderd, derhalve geen procedure tegen klagers. De klacht is ook in zoverre gegrond.
De raad neemt enerzijds in aanmerking dat mr. X er ter zitting geen blijk van heeft gegeven de onjuistheid van zijn handelen in te zien, anderzijds dat mr. X niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld en komt tot een gegrondverklaring met enkele waarschuwing.
Overwegingen van het hof
In zijn gewraakte brief heeft mr. X drie mededelingen van feitelijke aard gedaan: de eerste is dat de (schoon)vader van klagers de zoon van klagers naar en van school zal brengen en ophalen, de tweede is dat die (schoon)vader de cliënte van mr. X in het verleden seksueel heeft misbruikt en de derde is dat de gevolgen van dit misbruik zeer ernstig zijn en dat zijn cliënte daarvan nog steeds de psychische gevolgen ondervindt.
De raad heeft in zijn oordeel slechts de tweede mededeling (het gestelde misbruik) betrokken, zulks ten onrechte nu klagers weliswaar een groot vraagteken hebben gezet bij die stelling maar – zeer begrijpelijk – hebben erkend dat zij niet weten wat er dertig jaar geleden wel of niet is gebeurd. Terzake heeft mr. X zich in zijn brief zonder enige reserve en zonder enig nader onderzoek zijnerzijds aangesloten bij de door zijn cliënte geuite ernstige beschuldigingen (…) en deze als vaststaand gepresenteerd. Door deze brief aldus te redigeren heeft mr. X bij klagers de mening doen postvatten dat deze beschuldigingen juist waren. Mr. X heeft daarbij bij klagers een onjuiste indruk gewekt over zijn positie als advocaat en zich niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Daar komt nog bij dat mr. X zich middels de bewuste brief richtte tot buiten de beschuldiging staande derden en niet valt in te zien dat het belang van de cliënte van mr. X op enigerlei wijze zou zijn geschaad indien mr. X zich te dezen minder stellig zou hebben uitgedrukt.
Over de derde feitelijke mededeling in de brief, namelijk die met betrekking tot de psychische gesteldheid van de cliënte van mr. X, hebben klagers zich niet beklaagd.
Wel hebben klagers aangevoerd dat de eerste mededeling (het halen en brengen van het kind naar en van school door hun (schoon)vader), apert onjuist is en dat mr. X dit wist of zonder veel onderzoek kon weten. Terzake deze mededeling geldt dat het een feitelijkheid betreft waarvan genoegzaam blijkt dat het om een bewering van de cliënte van mr. X gaat en niet om door mr. X zelf vastgestelde feiten.
Ook al heeft mr. X niet met zoveel woorden geschreven dat hij klagers in rechte zal betrekken, zal eenieder die zo’n brief krijgt de mededeling in de laatste alinea als bedreigend en intimiderend ervaren. Mr. X had zich niet op deze wijze mogen uitlaten jegens klager en via klager jegens diens gezinsleden, die niets te maken hebben of hadden met een gebeurtenis waarin een familielid mogelijkerwijze dertig jaar eerder betrokken zou zijn geweest. Het hof voegt daaraan toe dat mr. X, afgezien van het dreigen met een procedure, een brief als de onderhavige beter in het geheel niet had kunnen schrijven. Hoewel op de houding van mr. X ter zitting van het hof, blijkbaar anders dan die ter zitting van de raad, niets aan te merken is geweest, met name door zijn erkenning dat hij zijn brief beter niet had kunnen schrijven, acht het hof de opgelegde maatregel van enkele waarschuwing gepast.
Volgt
Bekrachtiging.