Raad van Discipline ‘s-Gravenhage, 7 juli 2003
(mrs. Van Boven, Van den Dries, Meerman, Merens en Wiersma)
Zorg voor de cliënt; strenge eisen, gesteld aan het vastleggen van de afspraak betalend op te treden voor een cliënt die in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp. Verplichting van de advocaat die afspraak tijdens de behandeling van de zaak onder omstandigheden te herijken.
– Advocatenwet 46 (1.5 Vereiste van schriftelijke vastlegging)
– Gedragsregels 8, 24, 25
Feiten
Mr. X neemt van klager de opdracht aan hem bij te staan in een strafzaak. Dat gebeurt tijdens een eerste contact, op een politiebureau, begin april 2001. Mr. X heeft aanstonds kenbaar gemaakt niet op toevoegingsbasis te zullen werken. Klager zegt ongeveer ƒ 20.000 te kunnen betalen en accepteert dat mr. X op betalende basis zal werken. Mr. X legt de afspraken vast in brieven van 1 en 9 mei 2001; mr. X deelt mede regelmatig voorschotten te zullen vragen en maandelijks declaraties te zullen zenden.
De rechtsbijstand heeft geduurd van begin april 2001 tot en met een zitting van 8 en 9 november 2001. In de periode van april 2001 tot medio februari 2002 worden declaraties toegezonden tot in totaal ruim ƒ 76.000. Daarvan heeft klager ongeveer ƒ 46.000 aan mr. X voldaan. In de periode vanaf juli 2001 tot aan de zitting heeft mr. X regelmatig per brief aan klager laten weten dat deze een betalingsachterstand had en dat hij bij ongewijzigd betalingsgedrag zijn werkzaamheden zou dienen neer te leggen.
In de loop van augustus 2001 maakt klager aan mr. X duidelijk dat hij voor verdere betalingen een lening zal dienen af te sluiten. In totaal schrijft mr. X (voorzover uit de uitspraak blijkt) acht maal een brief aan klager om hem tot betaling aan te manen. In een brief van 29 oktober 2001 wordt de ontvangst van de gevraagde betaling bevestigd, alsook dat mr. X zijn werkzaamheden tot aan de zitting van 8 en 9 november 2001 zal voortzetten. Naar aanleiding van beklag door klager over de hoogte van de te betalen declaraties in een brief van 27 december 2001 laat mr. X bij brief van 8 februari 2002 weten zijn einddeclaratie te halveren.
Klacht
Klager stelt dat mr. X de zaak ten onrechte op betalende basis heeft aangenomen en verzuimd heeft tussentijds te wijzen op de mogelijkheid zijn zaak alsnog op toevoegingsbasis door een andere advocaat te laten behandelen.
Voorts zou de prognose van mr. X over de te verwachten kosten voor klager irreëel zijn geweest en daardoor zou klager op het verkeerde been zijn gezet toen hij akkoord ging met rechtsbijstand op betalende basis. Ten slotte wordt geklaagd over de kwaliteit van de rechtsbijstand, omdat nagelaten is bepaalde getuigen en slachtoffers op te roepen, mr. X bepaalde zaken niet onderzocht heeft en de zitting vroegtijdig zou hebben verlaten.
Verweer
Mr. X verweert zich door te stellen correct te hebben gehandeld bij het maken van de afspraak op betalende basis en het voorschot van ƒ 20.000 te hebben gevraagd aan de hand van de verwachte kosten voor een standaardstrafzaak bij de Meervoudige Kamer. Die afspraken zijn ook schriftelijk bevestigd. Het gevraagde voorschot bleek inderdaad ontoereikend. Mr. X heeft echter duidelijkheid over de financiële stand van zaken verschaft door het sturen van tussentijdse declaraties en het vragen van nadere voorschotten.
De rechtsbijstand is adequaat verleend. De personen die niet opgeroepen zijn zouden, zoals uit onderzoek van mr. X was gebleken, geen voor klager gunstige verklaringen hebben afgelegd. De andere punten van onderzoek zijn bezien, onderzocht en besproken met klager.Mr. X heeft de zitting niet vroegtijdig verlaten; hij heeft slechts de behandeling van de zaak van een mede-verdachte niet tot het einde bijgewoond; een kantoorgenoot echter wel.
Overwegingen raad
De raad stelt voorop dat het niet ongeoorloofd is om te bedingen op betalende basis een zaak te behandelen, ook wanneer de cliënt in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp. Een dergelijke afspraak vereist echter wel een grote mate van zorgvuldigheid van de zijde van de advocaat. Zo mag de cliënt niet ‘gestuurd worden’ en mag geen misbruik worden gemaakt van de omstandigheden waarin de cliënt verkeert. De advocaat dient zich er ook van te vergewissen dat de cliënt de consequenties overziet van zijn keuze om af te zien van gefinancierde rechtsbijstand en het aanvaarden van een afspraak tot betaling en dat hij ook daadwerkelijk de financiële consequenties kan dragen. De raad overweegt daarbij dat de advocaat deze afspraken ten spoedigste dient te bevestigen.
De raad stelt vervolgens vast dat klager uit de vastlegging door de advocaat de indruk heeft kunnen krijgen dat de kosten van rechtsbijstand de ƒ 20.000 in ieder geval niet te zeer zouden overschrijden. De raad stelt voorts vast dat uit de vastleggingsbrief onvoldoende tot uitdrukking komt dat mr. X klager op zorgvuldige wijze heeft voorgelicht over de consequenties die er voor klager zouden zijn indien mr. X op betalende basis de strafzaak voor klager zou afwikkelen. In de loop van juli 2001 werd het aan mr. X duidelijk dat klager geld zou moeten lenen om de financiële verplichtingen jegens mr. X verder na te komen. De aldus geïllustreerde betalingsproblematiek van klager had voor mr. X aanleiding moeten zijn tussentijds met klager diens keuze te bespreken om ofwel op betalende basis voort te gaan of de mogelijkheid te benutten om de zaak alsnog door een andere advocaat op basis van een toevoeging af te doen.
Dit alles leidt de raad tot het oordeel dat mr. X zich er bij aanvang van de rechtsbijstand onvoldoende van heeft vergewist of klager besefte wat de consequenties zouden kunnen zijn van zijn keuze om de zaak op betalende basis af te doen en of hij de daaraan verbonden kosten kon dragen. Voorts stelt de raad vast dat mr. X ook in een later stadium van de procedure, toen zich de betalingsproblemen van klager openbaarden, niet met klager heeft gesproken over de consequenties daarvan. De raad oordeelt voorts dat de eerste brief van mr. X de indruk heeft kunnen wekken dat het totaalbedrag van de declaraties de ƒ 20.000 niet te zeer zou overschrijden, en dat het daarom op de weg van mr. X had gelegen om klager tijdig een deugdelijk inzicht te geven in de nog te verwachten kosten van zijn rechtsbijstand. Zodra een advocaat voorziet dat zijn declaratie aanmerkelijk hoger zal uitvallen dan eerst werd ingeschat, is hij verplicht zijn cliënt daarvan op de hoogte te stellen. Het feit dat tweemaal een aanvullend voorschot van ƒ 15.000 is gevraagd acht de raad daartoe niet voldoende. In dat verband stelt de raad vast dat aan voorschotten in totaal ƒ 50.000 is gevraagd en er in totaal ruim ƒ 76.000 is gefactureerd. De raad acht de desbetreffende klachtonderdelen derhalve gegrond. De klachten over de inhoud van de rechtsbijstand worden ongegrond
bevonden; aan de hand van wat partijen over en weer hebben aangevoerd,
is naar het oordeel van de raad niet aannemelijk geworden dat
sprake is geweest van evidente, tuchtrechtelijk relevante verdedigingsfouten
of onvoldoende zorg aan de zijde van mr. X.
De beslissing
Aan mr. X wordt de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd.