Raad van Discipline Amsterdam, 11 augustus 2003
(mrs. Kist, Goppel, Van den Biesen, Bunjes en Röttgering)
Een advocaat dient volledige geheimhouding in acht te nemen met betrekking tot feiten die hem bekend zijn geworden in de uitoefening van zijn functie. Hij dient daarover in het geheel geen mededelingen te doen en zich te onthouden van iedere vorm van commentaar. Hierop kan slechts een uitzondering worden gemaakt ingeval de advocaat toestemming van zijn cliënt heeft tot het doen van mededelingen. Een advocaat die zijn medewerking verleent aan een perspublicatie over een strafzaak van zijn cliënt dient zich derhalve nauwgezet te vergewissen van de onvoorwaardelijke toestemming van die cliënt voordat hij zijn medewerking verleent.
– Advocatenwet artikel 46 (1.3 De geheimhoudingsplicht)
– Gedragsregels 6 en 10
Feiten
Mr.X staat in de jaren ’90 zijn cliënt A bij in een aantal strafzaken. Op zeker tijdstip wendt A zich tot een andere advocaat.A overlijdt in 1998. In het jaar 2002 verschijnt in een regionaal dagblad een artikel over B, destijds vriendin van A. De auteur van het artikel heeft onder meer mr.X
geraadpleegd en laat hem in die publicatie als volgt aan het woord.
Passage 1:
(Mr. X) herinnert zich het optreden van zijn cliënt (A) bij de rechter als de dag van vandaag: ‘Hij hield vol dat hij (…) ergens in de duinen had staan plassen en daarbij heel toevallig het wapen had gevonden. Hij was vergeten het uit zijn auto te halen en aan de politie te overhandigen. De rechter zei nog dat bij hem zoiets nu nooit gebeurde.’
Passage 2:
(Mr. X): ‘Op 9 juni komt (A) bij me. Hij zegt erg verbaasd te zijn dat hij (B) niet meer kan vinden en vraagt naar haar ouders te bellen om met hen dan maar de omgangsregeling met (C) te treffen die hij zo graag wil.’
Passage 3:
(Mr. X) slaat zijn stukken erop na en constateert: ‘(A) heeft tot en met augustus 1997 gebivakkeerd in (B’s) huis.Want ik heb op (A’s) verzoek de telefoonrekening tot die tijd voorgeschoten. Vanaf haar telefoon is veelvuldig gebeld met de afgeschermde nummers en met mijn kantoornummer.’
Passage 4:
De (…) strafpleiter kapt met (A) als deze hem verzoekt in de (…) aangelegenheid getuigen op te roepen. ‘Hij wilde zijn vriendjes meineed laten plegen zodat hij de dans ontsprong. Ik heb hem gezegd dat ik aan zulke opzetjes niet meedoe.’
Dekenbezwaar
Het bezwaar van de deken houdt zakelijk weergegeven in dat mr.X in strijd met artikel 46 Advocatenwet, zonder medeweten of toestemming van zijn (voormalige) cliënt, aan de pers mededelingen heeft gedaan betreffende de door mr.X behandelde zaken, derhalve dat mr.X zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden.
Overwegingen van de raad
De raad stelt voorop dat een advocaat volledige geheimhouding in acht dient te nemen met betrekking tot feiten die hem bekend zijn geworden in de uitoefening van zijn functie. Hij dient daarover in het geheel geen mededelingen te doen en zich te onthouden van elke vorm van commentaar.
Hierop kan slechts een uitzondering worden gemaakt ingeval de advocaat toestemming van zijn cliënt heeft tot het doen van mededelingen. Mr.X heeft ter zitting erkend de desbetreffende journalist te woord te hebben gestaan. De journalist heeft een en ander ook telefonisch aan de deken bevestigd.
Mr.X heeft ter rechtvaardiging van zijn handelwijze echter het volgende aangevoerd:
– de passages 1 en 4 zien op hetgeen ter openbare terechtzitting is voorgevallen.
Dit valt niet onder het bereik van de op een advocaat rustende geheimhoudingsplicht;
– mr.X heeft in de tijd dat hij optrad in de hoedanigheid van advocaat van zijn voormalige cliënt steeds diens toestemming gehad namens hem de pers te woord te staan. De aangehaalde passages zien op de periode waarin mr.X als advocaat van zijn cliënt optrad; – in de aangehaalde passages doet de journalist het ten onrechte voorkomen alsof hij mr.X letterlijk citeert; – de tweede passage maakt duidelijk dat de cliënt van mr.X in die tijd ook op zoek was naar B. Mr.X heeft dit gemeld in het belang van zijn cliënt.
De raad is van oordeel dat geen van deze stellingen mr.X kan baten. Een advocaat die zijn medewerking verleent aan een perspublicatie over een strafzaak van zijn cliënt dient zich nauwgezet te vergewissen van de onvoorwaardelijke toestemming van zijn cliënt voordat hij zijn medewerking verleent. Mr.X heeft niet aannemelijk weten te maken dat hij beschikte over een dergelijke toestemming op het moment dat hij de bewuste uitspraken jegens de journalist deed.Weliswaar heeft mr.X aangevoerd in het verleden wel over een dergelijke algemene toestemming te hebben beschikt, doch dit rechtvaardigt niet zijn handelwijze. Mr.X heeft immers niet aannemelijk weten te maken dat hij op het moment waarop hij de journalist te woord stond over de vereiste toestemming beschikte. Veeleer is het tegendeel gebleken aangezien zijn cliënt kort voor diens overlijden is overgestapt naar een andere advocaat. Voorzover de bewuste toestemming na dat moment nog bestond is aan de daaraan ten grondslag liggende overeenkomst van opdracht en daarmee aan die toestemming met het overlijden een einde gekomen. Hieraan doet niet af dat de bewuste uitspraken zien op de periode waarin mr.X wel over die toestemming zou hebben beschikt.
Nu mr.X op het moment waarop hij de bewuste uitspraken deed niet over de daarvoor noodzakelijke toestemming van zijn (voormalige) cliënt beschikte, heeft hij zijn geheimhoudingsplicht geschonden. Dat een deel van de gedane uitspraken ziet op hetgeen tijdens de behandeling van de strafzaken tegen zijn voormalige cliënt op de terechtzitting naar voren is gebracht, maakt dit niet anders. Ook in die bewuste uitspraken doet mr. X mededelingen over bijzonderheden van de door hem behandelde zaken en de persoon van zijn cliënt, zonder dat hij op dat moment over de daarvoor noodzakelijke toestemming beschikte. Daarbij kan dan in het midden blijven of deze uitspraken een schending opleveren van de geheimhoudingsplicht in de strikte zin van het woord, temeer omdat mr. X, zoals ook ter zitting is gebleken, niet aannemelijk heeft kunnen maken dat hij de belangen van zijn (voormalige) cliënt met deze publieke uitspraken over de bijzonderheden van de zaak op zorgvuldige wijze heeft gediend.
Ten slotte overweegt de raad dat de omstandigheid dat mr.X, zoals hij stelt, onjuist is geciteerd, in dit kader,waar het gaat om het beoordelen van het handelen van mr.X, geheel voor zijn rekening komt. Het had op de weg van mr.X gelegen om waarborgen te verkrijgen dat zijn woorden op een correcte manier zouden worden weergegeven, alvorens zijn medewerking aan het interview te verlenen. Nu hij kennelijk niet over dergelijke waarborgen beschikte had dit voor hem een reden temeer moeten zijn om zijn medewerking niet te verlenen. Bij een eerdere gelegenheid is aan mr.X een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd in verband met een soortgelijke kwestie.
Volgt
Gegrondverklaring met enkele waarschuwing.