Raad van Discipline Amsterdam, 15 september 2003
(mrs. Van Bennekom, Breederveld, Rigters, Verweel-Stokman en Wiarda)
Geheimhoudingsplicht van de advocaat
– Advocatenwet artikel 46 (1.3 Geheimhoudingsplicht)
– Gedragsregel 6
Feiten
Klaagster is verwikkeld in diverse procedures die verband houden met of het gevolg zijn van een langdurige echtscheidings- en boedelscheidingsprocedure. Mr. X heeft rond 1996 werkzaamheden verricht voor klaagster in verband met haar echtscheiding. In oktober 2002 is een artikel in een tijdschrift verschenen met betrekking tot echtscheidingen. In dit artikel wordt onder meer een interview met klaagster weergegeven. Tevens worden meerdere advocaten geciteerd die kennelijk klaagster op enig moment hebben bijgestaan. In het artikel staat met betrekking tot mr. X het volgende: mr. X was de tweede advocaat van klaagster: ‘Ik had voor haar een alimentatie geregeld van zo’n 23 duizend gulden per maand. De heer (…) had een negatief inkomen dus hebben wij naar aanleiding van zijn vermogen onderhandeld. Dat werd geschat op zo’n 17 miljoen gulden. Mevrouw (…) wilde toen in hoger beroep maar omdat zij mij niet kon betalen, heb ik de zaak niet aangenomen’.
Overwegingen van de raad
Gelet op het bepaalde in artikel 46 van de Advocatenwet en meer in het bijzonder regel 6 van de Gedragsregels 1992 geldt dat de advocaat verplicht is tot geheimhouding over de persoon van zijn cliënt, de bijzonderheden van door hem voor een cliënt behandelde zaken, de aard en omvang van de belangen van de cliënt daaronder begrepen. Tenzij de cliënt daartegen geen bezwaar heeft staat het de advocaat in beginsel dan ook niet vrij zijn kennis over de cliënt, diens identiteit daaronder begrepen, naar buiten te brengen dan wel er op enigerlei wijze aan mee te werken dat die kennis in de openbaarheid belandt. Gelet op de door de raad hiervoor omschreven feiten is komen vast te staan dat mr. X aan een tijdschrift heeft bevestigd dat hij voor klaagster is opgetreden en dat in de zaak die hij voor klaagster had behandeld sprake was van een negatief inkomen van haar wederpartij. Mr. X heeft deze feiten telefonisch aan de journalist van het tijdschrift bevestigd dan wel medegedeeld, zonder zich ervan te vergewissen of klaagster daarmee instemde. Hoewel mr. X kennelijk vergeefs aan de journalist van het betreffende tijdschrift om inzage in het concept voor het te publiceren stuk heeft gevraagd, neemt dit niet weg dat mr. X de informatie die hij aan het tijdschrift heeft verstrekt niet had mogen geven zonder toestemming van klaagster. Het feit dat klaagster zelf informatie aan het tijdschrift had verstrekt maakt het oordeel van de raad niet anders. Dan nog geldt immers dat mr. X zich ervan had dienen te vergewissen of klaagster ermee instemde dat mr. X (ook) de betrokken journalist (bepaalde) informatie zou verstrekken. De klacht wordt gegrond bevonden. De raad acht de met de klacht aan mr. X verweten handelwijze niet zodanig onbehoorlijk dat hem een maatregel behoort te worden opgelegd. Daarbij wordt overwogen dat de concrete financiële gegevens, die in het artikel worden genoemd, ten minste voor een deel zelf door klaagster aan het tijdschrift zijn verschaft in een door haar aan de redacteur van dat tijdschrift gezonden brief.
Volgt
Gegrondbevinding van de klacht zonder het opleggen van een maatregel.