Raad van Discipline Amsterdam, 12 mei 2003
(mrs. Kist, Hamming, Bunjes, De Meyere en Romein)
In een echtscheidingsprocedure is het niet geoorloofd dat de declaratie wordt gesteld ten name van een rechtspersoon.
– Artikel 46 (2.2 Bezwaren van de deken; 5.4 Welwillendheid in het algemeen;
5.5 Nakomen van financiële verplichtingen)
– Gedragsregel 18 lid 1, 24 lid 2, 27 lid 7
Feiten
Mr. X heeft op verzoek van haar broer een cliënte bijgestaan in haar echtscheidingsprocedure. Haar broer en zijn vennootschap waren reeds cliënten van mr. X.Mr. X en de broer van zijn cliënte hebben de afspraak gemaakt dat de kosten voor deze echtscheidingsprocedure aan de vennootschap van de broer van zijn cliënte in rekening zou worden gebracht. Tevens is afgesproken dat ten behoeve van zijn cliënte gefinancierde rechtshulp zou worden aangevraagd en dat eventueel ontvangen vergoedingen in mindering zouden worden gebracht op de aan de vennootschap van de broer van zijn cliënte te verzenden declaraties.
Toen betaling van de verzonden declaraties uitbleef omdat de hoogte daarvan werd betwist, heeft mr. X onder meer bij brieven zowel zijn cliënte als haar broer en diens vennootschap gedreigd met het treffen van rechtsmaatregelen tegen zowel zijn cliënte als de vennootschap, onder andere door middel van het leggen van beslagen op de woning van zijn cliënte. Mr. X heeft conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van de vennootschap. Dit beslag heeft haar werking van rechtswege verloren doordat mr. X de hoofdzaak tegen de vennootschap niet aanhangig heeft gemaakt.
In een andere zaak heeft mr. Y op verzoek van zijn cliënte per aangetekende brief een cliënte van mr. X aangeschreven. Mr. X heeft vervolgens namens die cliënte schriftelijk de brief van mr. Y beantwoord. Mr. X heeft zich voorts telefonisch tot mr. Y gewend met de mededeling dat hij inmiddels rechtstreeks telefonisch contact had gehad met de cliënte van mr. Y en met haar de kwestie had besproken.
Dekenbezwaar
Mr. X heeft in strijd gehandeld met artikel 46 Advocatenwet doordat
hij:
a. met de broer van zijn cliënte is overeengekomen dat die broer via zijn vennootschap de kosten van de rechtsbijstand aan cliënte voor zijn rekening zou nemen en dat mr. X zijn declaraties voor rechtsbijstand aan zijn cliënte ook daadwerkelijk heeft gesteld op naam van de vennootschap van haar broer;
b. naast de afspraken genoemd onder a ten behoeve van zijn cliënte een toevoeging heeft aangevraagd en die ook voorlopig is verleend doch desondanks zijn declaraties conform de afspraken onder a heeft verzonden;
c. schriftelijk aan zijn cliënte heeft bevestigd dat een eventuele toevoeging te zijner tijd zou worden verrekend met zijn declaraties;
d. zonder eerst de deken te raadplegen – toen betaling van zijn declaraties uitbleef – conservatoir beslag heeft gelegd onder de vennootschap van de broer van zijn cliënte;
e. zich rechtstreeks in verbinding heeft gesteld met een cliënte van mr. Y;
f. als reden voor voormelde handelwijze heeft opgegeven dat hij geen vertrouwen erin had dat mr. Y een positieve bijdrage zou gaan leveren aan de noodzakelijke snelheid van handelen.
Beoordeling van het dekenbezwaar
Ten aanzien van het bezwaar onder a tot en met c
Mr. X heeft cliënte terecht gewezen op de mogelijkheid een toevoeging aan te vragen. Zoals omschreven in artikel 24 lid 2 van de Gedragsregels geldt daarbij echter als gedragsnorm dat de advocaat voor de behandeling van een zaak waarin hij is toegevoegd voor zijn werkzaamheden geen vergoeding in welke vorm dan ook mag bedingen of in ontvangst nemen, afgezien van eigen bijdrage en verschotten tegen de daarvoor geldende regels.
Mr. X heeft in strijd gehandeld met de hiervoor genoemde regel en daarmee met hetgeen een advocaat betaamt door te bedingen dat de ontvangen rechtsbijstandvergoeding in mindering zou worden gebracht op het door hem aan de vennootschap van de broer van zijn cliënte te declareren honorarium.
Mr. X heeft bovendien valsheid in geschrifte gepleegd door zijn declaraties voor werkzaamheden ten behoeve van zijn cliënte te stellen op naam van de vennootschap van de broer van zijn cliënte. Ook in dat opzicht heeft mr. X gehandeld in strijd met hetgeen een advocaat betaamt.
Het bezwaar is voor wat betreft zijn onderdelen a tot en met c gegrond.
Ten aanzien van het bezwaar onder d
Tussen de cliënt en zijn advocaat bestaat een vertrouwensrelatie. Gelet op de positie die de broer van de cliënte van mr. X, alsook zijn vennootschap in nam, strekt die vertrouwensrelatie zich in casu ook tot hen uit. Deze vertrouwensrelatie brengt mee dat de advocaat grote behoedzaamheid moet betrachten wanneer hij maatregelen meent te moeten nemen ter zake van het innen van de declaratie. Hiervoor geldt een speciale regeling te weten de begrotingsprocedure. Eerst wanneer de verschuldigdheid van de declaratie vaststaat, mag de advocaat ertoe overgaan zijn cliënt in rechte te betrekken. De behoedzaamheid die de advocaat moet betrachten geldt temeer wanneer hij conservatoire maatregelen tegen zijn cliënt wil nemen. Volgens de geldende opvatting zoals vastgelegd in Gedragsregel 27 lid 7 is dan eerst overleg met de deken geboden. Uit de stukken van hetgeen ter zitting is verklaard blijkt dat de door mr. X verzonden facturen werden betwist en dat mr. X zijn cliënte, haar boer en diens vennootschap heeft gedreigd met conservatoire beslagen, onder andere op de woning van zijn cliënte. Toen betaling uitbleef is mr. X zonder overleg met de deken ertoe overgegaan conservatoir derdenbeslag te leggen onder de bank van de vennootschap. Door aldus te handelen heeft mr. X gehandeld in strijd met hetgeen een advocaat betaamt. Het bezwaar is voor wat betreft onderdeel d gegrond.
Beoordeling van het bezwaar onder e en f
Een advocaat die weet dat de wederpartij van zijn cliënt door een
advocaat wordt bijgestaan, stelt zich niet anders met deze wederpartij in verbinding dan door tussenkomst of met toestemming van diens advocaat. Deze regel strekt er onder meer toe te voorkomen dat degene die zich van rechtshulp door een advocaat heeft voorzien wordt blootgesteld aan een rechtstreekse beïnvloeding door de advocaat van zijn wederpartij.
Mr. X heeft in strijd gehandeld met de hiervoor genoemde regel door buiten mr. Y om zich rechtstreeks te wenden tot diens cliënte. Anders dan mr. X aan de deken heeft geschreven, brengt de strekking van de genoemde regel met zich dat noch het belang van zijn cliënte bij continuïteit van haar onderneming, noch de ‘stuitende vooringenomenheid’ en ‘polariserende houding’ van mr. Y, deze handelwijze van mr. X kan rechtvaardigen.
Hoewel het mr. X had betaamd zijn opvattingen over het optreden van mr. Y in voormelde brief aan de deken in minder heetgebakerde bewoordingen uit te drukken, heeft hij door dit woordgebruik niet de tussen advocaten te betrachten welwillendheid geschonden, nu hij met deze brief beoogde de deken inzicht te verschaffen in de ware beweegredenen voor zijn handelwijze. Het bezwaar onder c is gegrond en het bezwaar onder f ongegrond.
Maatregel
Met het voorgaande is komen vast te staan dat mr. X binnen een korte tijdspanne in meerdere opzichten op voor de beroepsuitoefening wezenlijke punten gehandeld heeft in strijd met hetgeen een advocaat betaamt. Mr. X heeft meegewerkt aan het misbruiken van de regels voor gefinancierde rechtshulp. Bovendien heeft mr. X valsheid in geschrifte gepleegd hetgeen niet alleen afbreuk doet aan zijn eigen integriteit en betrouwbaarheid, maar ook aan die van de gehele beroepsgroep. Op de zitting heeft mr. X eerst op aandringen van de raad er blijk van gegeven te beseffen dat zijn handelwijze in strijd is geweest met hetgeen een advocaat betaamt. Dit laatste geldt ook voor zijn handelwijze terzake het buiten mr. Y om benaderen van diens cliënte. De raad is van oordeel dat mr. X zich zo onbehoorlijk heeft gedragen en zo moeizaam blijk heeft gegeven van inzicht in zijn eigen handelen dat een onvoorwaardelijke schorsing op haar plaats zou zijn geweest. Nu echter tegen mr. X niet eerder klachten of bezwaren gegrond zijn verklaard en mr. X uiteindelijk er blijk van heeft gegeven te beseffen dat zijn handelwijze ernstig laakbaar is, meent de raad ditmaal te kunnen volstaan met een voorwaardelijke schorsing van twee maanden.
Volgt
– Verklaart de bezwaren onder a, b, c, d en e gegrond en het bezwaar onder f ongegrond;
– legt aan mr. X op de maatregel van een voorwaardelijke schorsing met een proeftijd van twee jaar.