Hof van Discipline, 7 februari 2003; nr. 3509

(mrs. De Jong Schouwenburg, Heidinga, Minderhoud, Tonkens-Gerkema en Arpeau)

Raad van Discipline Amsterdam, 22 oktober 2001

(mrs. Kist, Van Ardenne, Remme, Breederveld en Rigters)

 

Het enkele niet-nakomen door een advocaat van een betalingsveroordeling in een uitvoerbaar bij voorraad verklaard rechterlijk vonnis en/of beschikking levert geen strijd op met artikel 46 van de Advocatenwet.

– Advocatenwet artikel 46 (5.5 Nakomen van financiële verplichtingen)

 

Feiten

Mr. X heeft een arbeidsgeschil met de klaagster, zijn medewerkster mr. Y.

Er wordt een dading getroffen waarbij onder meer is bepaald dat mr. X een zeker bedrag op zo kort mogelijke termijn zal betalen. Deze dading wordt opgenomen in een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van de kantonrechter. Twee jaar later heeft X nog steeds het verschuldigde niet geheel voldaan.

 

Overwegingen raad

De raad stelt voorop dat in het onderhavige geval de praktijkvennootschap van mr. X met mr. X moet worden vereenzelvigd, hetgeen impliceert dat het gevoerde verweer dat de handelingen door mr. X in

zijn hoedanigheid van werkgever (als directeur van deze vennootschap) zijn verricht – en daarmee niet onderworpen aan het tuchtrecht voor advocaten – dient te worden gepasseerd. Overigens is de raad van oordeel dat, anders dan de klaagster meent, in zijn algemeenheid het enkele niet-nakomen door een advocaat van een betalingsveroordeling in een uitvoerbaar bij voorraad verklaard rechterlijk vonnis en/of beschikking geen strijd oplevert met artikel 46 Advocatenwet. Klaagster heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die in dit geval aanleiding zouden kunnen geven om dit anders te beoordelen. De raad overweegt daarbij ten overvloede dat de wet regelingen geeft om een vonnis of een beschikking bij niet-minnelijke voldoening daarvan gerechtelijk ten uitvoer te leggen.

 

Volgt

Ongegrondverklaring van de klacht.

 

Overwegingen hof

Klaagster stelt zich op het standpunt dat in het onderhavige geval wel degelijk sprake is van feiten en omstandigheden waaronder het nietnakomen door mr. X van zijn verplichtingen in strijd met artikel 46

Advocatenwet is. Ter onderbouwing van haar grief stelt klaagster dat zij keer op keer mr. X heeft aangemaand om aan zijn verplichtingen te voldoen, zowel telefonisch als schriftelijk, en dat mr. X zeer regelmatig in het geheel niet reageerde dan wel toezeggingen deed om tot betaling over te gaan die niet werden nagekomen, terwijl op telefonische verzoeken om terug te bellen, zowel van de klaagster als van haar advocaat, veelal geen reactie is gekomen. Klaagster stelt zich op het standpunt dat ook voor advocaten geldt dat zij dienen te voldoen aan een rechterlijke beslissing. De voorbeeldfunctie die men als advocaat heeft brengt naar haar mening met zich mee dat met name een advocaat per omgaande aan een rechterlijke beslissing dient te voldoen.

Mocht hij hiertoe niet in staat zijn, dan zal hij onmiddellijk een afbetalingsregeling dienen te treffen en zich hieraan te houden.

Het hof stelt voorop dat het gedrag van een advocaat als (ex-)werkgever en/of als debiteur en/of als (civielrechtelijke) veroordeelde niet behoort tot het terrein dat door het tuchtrecht wordt bestreken, tenzij de advocaat zich in die hoedanigheid zodanig heeft misdragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur zou worden geschaad. Het oordeel van de raad, dat in zijn algemeenheid het enkele nietnakomen door de advocaat van een betalingsveroordeling in een uitvoerbaar bij voorraad verklaard rechterlijk vonnis en/of beschikking geen strijd oplevert met artikel 46 Advocatenwet is hiermee in overeenstemming. Voor de advocaat in voormelde rol(len) geldt geen bijzondere norm als door klaagster geformuleerd. Hetgeen de klaagster in hoger beroep heeft aangevoerd, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat van (een) misdraging(en) van mr. X in voormelde zin sprake is geweest.

 

Volgt

Bekrachtiging van de beslissing van de raad.

 

Noot

Het is vaste jurisprudentie van de tuchtrechter dat een advocaat niet aan een rechterlijk vonnis moet voldoen om de enkele reden dat hij advocaat is. Net als iedereen mag hij het op een executie(geschil) laten aankomen. Toch bevredigt de beslissing mij niet. De veroordeling berustte op een vaststellingsovereenkomst en er was geen rechtsmiddel meer.Mr. X heeft ook niet aangegeven dat en waarom hij het met de beschikking niet eens was, hij had integendeel betaling toegezegd. De raad wilde niet weten van een scheiding tussen de positie van werkgever (directeur van de praktijkvennootschap) en het zijn van advocaat. De volle toetsing van de tuchtrechter kon plaatsvinden. Het hof maakte dit onderscheid wél en meende dat de toetsing daarom marginaal moest zijn. Heeft de advocaat zich in een privésituatie (werkgever, debiteur et cetera) zich zodanig misdragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur zou worden geschaad? Ik zou zeker niet willen bepleiten dat alle mogelijke problemen in de arbeidsverhouding rechtsreeks onder het tuchtrecht moeten vallen, maar zou hier geen plaats zijn voor een uitzondering? Volgens Gedragsregel 32 moet de advocaat instaan voor de betaling van door hem ingeroepen diensten van derden (RvD Amsterdam, 16 augustus 1999, Advocatenblad 2000, 427) en ook het niet-voldoen van procureursnota’s wordt veelvuldig tuchtrechtelijk verwijtbaar geacht. Ligt dat principieel anders voor de medewerker die die conclusies schrijft? Was de medewerker een stagiaire – dat blijkt niet uit de beslissing – dan lijkt mij in elk geval strijd met de Stageverordening aanwezig.

E.

Download artikel als PDF

Advertentie