Raad van Discipline Amsterdam, 2 juni 2003

(mrs. Kist, Klaver, De Meyere, Van der Plas en Rigters)

 

Onbehoorlijke praktijkuitoefening. Voorzieningen die de Raad van Discipline kan treffen met betrekking tot de praktijkuitoefening.

– Advocatenwet artikelen 60b t/m 60g

 

Feiten

Bij beslissing van 10 maart 2003 (tezamen met de onderhavige uitspraak gepubliceerd) heeft de voorzitter van de Raad van Discipline een rapporteur benoemd die een onderzoek moet instellen naar de praktijk van mr. Z. De rapporteur heeft een schriftelijk verslag ingediend en aanbevelingen gedaan, waarna verslag en aanbevelingen worden behandeld in een zitting van de raad.

In zijn rapport van 31 maart 2003 heeft de rapporteur een aantal punten van zorg aangeduid in de praktijkuitoefening van mr. Z. In hoofdlijnen vallen deze punten van zorg uiteen in enerzijds gebrekkige communicatie met en advisering aan de cliënten en anderzijds liquiditeitsproblemen. Met betrekking tot laatstgenoemde problematiek geldt dat de praktijk van mr. Z sinds 2001 verlieslatend is. Op dit moment is er geen aanleiding om daarin enige verbetering te verwachten, terwijl een drietal tegen mr. Z. aanhangig gemaakte schadevergoedingsprocedures een acute liquiditeitsbehoefte hebben doen ontstaan.

In zijn verslag heeft de rapporteur voorts opgemerkt dat er geen aanleiding is te veronderstellen dat – mits onder verbetering van de voorlichting aan zijn cliënten – het onwenselijk is dat mr. Z. de behandeling van de individuele dossiers voortzet.

Mr. Z. heeft de door de rapporteur in zijn rapport gestelde feiten, op enkele door hem toegelichte correcties in het financiële overzicht in het rapport na, niet weersproken.

De rapporteur heeft in zijn rapport een aantal aanbevelingen gedaan ten behoeve van een verbetering van de praktijkuitoefening door mr. Z., met name met betrekking tot de hiervoor in hoofdlijnen gevatte probleempunten. De deken heeft de aanbevelingen uit het rapport overgenomen in zijn onderhavige verzoek.

Mr. Z. heeft ter zitting desgevraagd aangegeven nog geen gevolg te hebben gegeven aan de door de rapporteur gedane aanbevelingen. Wel heeft mr. Z. de verwachting uitgesproken binnen een termijn van enkele weken uitvoering te kunnen geven aan de aanbevelingen, en met name een financieringsplan te kunnen overleggen. Ter zitting heeft de deken verklaard dat de waarnemend deken een oogje op de praktijkvoering door mr. Z. zou kunnen houden. Mr. Z. heeft in verband hiermee zijn voorkeur voor de rapporteur uitgesproken. Deze laatste heeft echter aangegeven zichzelf niet in een dergelijke rol te zien functioneren.

 

Beoordeling van het verzoek

De raad stelt vast dat de praktijkuitoefening door mr. Z. op een aantal punten ernstig tekortschiet. Het feit dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van mr. Z. in de drie tegen hem aangespannen beroepsaansprakelijkheidsprocedures wegens te late melding geen dekking lijkt te bieden, dient mr. Z. zeer zwaar te worden aangerekend. Hierdoor is de praktijk van mr. Z. in acute liquiditeitsproblemen geraakt, waardoor een van de basisvoorwaarden van een behoorlijke praktijkuitoefening, een solide financiële basis, is aangetast. Voorts is de voorlichting aan cliënten veelal onder de maat, waardoor het voor cliënten vaak niet mogelijk is verantwoorde beslissingen over uit het dossier voortvloeiende keuzen te nemen. Dit een en ander brengt de raad tot het oordeel dat mr. Z. geen blijk geeft zijn praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen.

Op zichzelf zijn de tekortkomingen in de praktijkuitoefening van een zodanige aard dat zij zouden kunnen worden weggenomen. Daarvoor is wel noodzakelijk dat mr. Z. daar onmiddellijk en met grote spoed werk van maakt. Tot nog toe heeft mr. Z. echter volstaan met het uitspreken van zijn goede voornemens. Het is de raad daardoor niet duidelijk of de tekortkomingen in de praktijkuitoefening van tijdelijke dan wel van blijvende aard zijn.

Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek dient te worden toegewezen, zij het dat ten aanzien van (de onder meer door de deken verzochte voorziening dat mr. Z. binnen drie maanden een financieel plan met betrekking tot de praktijkvoering zal hebben te tonen, bew.) een scherpere termijn dient te worden gesteld dan verzocht.

 

De kosten

Volgens artikel 60d lid 3 Advocatenwet stelt de raad met inachtneming van het in het tweede lid van dit artikel bepaalde het bedrag vast dat overeenkomstig het vierde lid moet worden betaald. Bij meergenoemde beslissing van 10 maart 2003 heeft de voorzitter bepaald dat de rapporteur zijn werkzaamheden zal uitvoeren tegen een vergoeding van ten hoogste H 250 per uur (excl. BTW) en dat het onderzoek ten hoogste H 5.500 (excl. BTW) mag kosten. In zijn verslag heeft de rapporteur opgegeven, inclusief te verwachten nawerk, ongeveer 30 uren aan zijn taak te hebben besteed en daarbij aangetekend dat hij bij een huurhonorarium van H 250 het budget heeft overschreden en dat het hem passend voorkomt om van een lager uurhonorarium uit te gaan.

De raad zal, het vorenstaande alsmede de uit zijn verslag sprekende omvang van de werkzaamheden van de rapporteur in aanmerking nemende, het hem daarvoor toekomende honorarium vaststellen op H 5.500 exclusief BTW. Nu de in het vierde lid bepaalde uitzondering zich niet voordoet, draagt mr. Z. deze kosten van het onderzoek.

 

Beslissing

De Raad van Discipline:

1. wijst het verzoek toe;

 

Download artikel als PDF

Advertentie