Hof van Discipline, 4 juli 2003, nr. 3727

(mrs. Fransen, Beker, De Leeuw, Gründemann en Marres)

Raad van Discipline Arnhem, 16 december 2002

(mrs. Van Ginkel, Dam, Van Halder, Van de Loo en Van Wijmen)

 

In casu valt het handelen van de advocaat in het kader van een geschil tussen hem en de gemeente onder de werking van het gedragsrecht. Onbetamelijkheid gelegen in persoonlijke aansprakelijkstelling van een ambtenaar, lichtvaardige beschuldiging van diefstal en andere grievende uitlatingen.

– Advocatenwet 46 (2.1 Wat in het algemeen niet betaamt; 3.3.1 Grievende uitlatingen)

– Gedragsregels 1, 31

 

Feiten

Mr. X houdt kantoor in de gemeente A. Klager is werkzaam als ambtenaar binnen de afdeling Openbare Werken van die gemeente en onder meer belast met het wegbeheer. Naast het kantoor van mr. X is een aantal openbare parkeerplaatsen aangelegd op grond van een woningstichting, vooruitlopend op de eigendomsoverdracht van die grond aan de gemeente. Begin februari 2002 brengt een buurtbewoner klager op de hoogte van het feit dat op deze openbare parkeerplaatsen borden met de tekst ‘P Bezoekers’ zijn geplaatst. Klager vraagt de gemeenteopzichter om controle uit te oefenen en zo nodig mr. X te verzoeken deze borden te verwijderen.

Klager en mr. X verschillen van mening of dit zo is gebeurd, maar op enig moment zijn de borden inderdaad verwijderd. Klager meent dat mr. X daarvoor heeft gezorgd, maar volgens mr. X zijn twee van de vier borden door onbekenden weggehaald en heeft hij vervolgens de overgebleven borden zelf verwijderd, in afwachting van herplaatsing in een betonnen voet.

Op 20 maart 2002 wordt klager opnieuw gebeld door dezelfde buurtbewoner met de mededeling dat weer parkeerborden zijn geplaatst. Daags daarop worden deze in opdracht van klager door een medewerker van de gemeentelijke buitendienst verwijderd, zonder voorafgaand overleg met, of kennisgeving aan, mr. X.

In een brief van 22 maart 2002 aan B&Wvan de gemeente A schrijft mr. X dat de gemeente zich door het optreden van klager heeft schuldig gemaakt aan vernieling en diefstal van zijn eigendommen; stelt hij de burgemeester en het college van B&Waansprakelijk voor alle dientengevolge geleden en nog te lijden schade en zegt hij de gemeente aan deze in kort geding te zullen dagvaarden indien hem niet per ommegaande wordt bevestigd dat de gemeente zich in de toekomst van dit soort handelingen zal onthouden en de kosten van herstel of vervanging van de parkeerborden, alsmede de kosten van herplaatsing daarvan, voor haar rekening neemt.

Mr. X vermeldt in dit verband dat de diefstal alleen met schade aan de

borden kan hebben plaatsgevonden. Hij schrijft in genoemde brief ook het volgende: ‘(Klager) deelde mij telefonisch mede zich aan deze parkeerborden te hebben geërgerd. (Klager) vond dat deze borden stonden op gemeentegrond en stelt dat ze door natrekking eigendom van uw gemeente zouden zijn geworden. De wegname van de borden schakeert (klager) onder opruiming van gemeentegrond. (Klager) vond een nader contact met mij en mijn kantoor of een officieel bericht van uw gemeente terzake niet nodig. (…). Uw ambtenaar is juridisch, bestuurlijk en moreel volledig de weg kwijt. Zijn handelwijzen komen eerder neer op zigeunerkamp-handelen van een individu en hebben niets te maken met correct bestuurlijk handelen zoals van een gemeente verwacht mag worden’. Bij brief van eveneens 22 maart 2002 stelt mr. X klager persoonlijk aansprakelijk voor alle schade die hij en zijn kantoor geleden heeft en lijdt doordat klager – zoals mr. X stelt – eigenmachtig ervoor gezorgd heeft dat de vier parkeerborden gestolen en waarschijnlijk vernield zijn.Mr. X schrijft in dit verband verder: ‘Ter legalisering van uw handelen stelt u gehandeld te hebben in uw functie van gemeente-ambtenaar ter uitoefening van rechten van de gemeente. Daar in dezen elk recht en elke grond van de gemeente ontbreken en ook nimmer officieel bericht van de gemeente terzake door mij is ontvangen, kan geconcludeerd worden dat u handelde als privé-persoon’. Bij brief van 2 april 2002 laten B&Waan mr. X weten dat zijn brief hen, zowel door inhoud als toonzetting, onaangenaam heeft verrast. Zij merken op dat alle betrokken medewerkers van de gemeente onder hun verantwoordelijkheid werken, zodat persoonlijke aansprakelijkstelling van een dergelijke medewerker onnodig en ongewenst is. B&Wgaan vervolgens in op de aanleg van de parkeerplaatsen: de woningstichting is daarvan op de hoogte, zodat het B&Wbevreemdt dat deze stichting toestemming zou hebben gegeven tot plaatsing van borden met de tekst ‘P Bezoekers’, waardoor het lijkt alsof de parkeerplaatsen exclusief bij het kantoor van mr. X horen. De brief vervolgt dan: ‘Begin februari 2002 heeft onze opzichter (…) de plaatsing van deze borden geconstateerd en heeft aan u persoonlijk verzocht deze borden te verwijderen. Aan dit verzoek heeft u overigens gevolg gegeven. Op 20 maart jl. constateerde hij echter dat deze borden opnieuw waren geplaatst. Daarop is, zonder nader overleg met u, tot verwijdering overgegaan. De borden zijn overigens correct en zonder schade verwijderd. Uw aansprakelijkstelling wijzen wij dan ook af. (…) Gelet op het voorgaande achten wij het karakter van uw brief buiten proportie en overigens ook een professioneel advocatenkantoor onwaardig. Hoewel wij uw emotionele gevoelens over de plotselinge ‘verdwijning’ van uw borden wel enigszins kunnen voorstellen, rechtvaardigt de aard van deze kwestie niet een dergelijke brief zoals uw brief van 22 maart 2002, die overigens ook – naar onze mening – ten onrechte bol staat van juridische dreigementen aan ons adres’. Ter afwikkeling doen B&Whet voorstel om de borden per ommegaande aan mr. X terug te geven zodat hij deze kan hergebruiken voor zijn eigen parkeerplaatsen en de kosten die met de verwijdering waren gemoeid niet bij hem in rekening te brengen, waartegenover mr. X zijn aansprakelijkstelling dan zou moeten herroepen. Op 12 april 2002 laat mr. X de gemeente in kort geding dagvaarden. Vervolgens vindt schikkingsoverleg tussen de gemeente en mr. X plaats. Dit resulteert erin dat de kortgedingdagvaarding alsmede de aansprakelijkstellingen worden ingetrokken en dat de vier parkeer- borden, met de daaraan gehechte betonnen voeten, aan mr. X worden geretourneerd.

 

Klacht

Mr. X heeft zich tegenover klager gedragen zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt door zich ten opzichte van hem grievend en lasterlijk uit te laten; hem er zonder bewijzen ten onrechte van te beschuldigen dat hij door eigenmachtig optreden heeft gezorgd voor diefstal en vernieling; hem tegen beter weten in aansprakelijk te stellen; hem bij zijn werkgever en de rechtbank opzettelijk in een kwaad daglicht te stellen; onwaarheden te schrijven en zijn objectiviteit te verliezen door als advocaat op te treden in zijn eigen zaak.

 

Overwegingen raad

Mr. X heeft tot zijn verweer naar voren gebracht dat het tuchtrecht in deze niet van toepassing is, nu hij niet als advocaat heeft gehandeld maar als eigenaar van ‘X Advocaten’. De raad kan mr. X daarin niet volgen.

Mr. X heeft zijn brieven van 22 maart 2002 geschreven op briefpapier van zijn kantoor en deze brieven heeft mr. X zelf ondertekend. In de dagvaarding heeft mr. X zichzelf tot procureur gesteld. Aldus handelend is hij opgetreden als advocaat respectievelijk procureur in eigen zaak. Dat mag, maar de consequentie daarvan is dat hij als advocaat/ procureur onderworpen is aan tuchtrechtelijke toetsing. Naar het oordeel van de raad heeft mr. X met zijn brieven van 22 maart 2002 de grenzen van het betamelijke overschreden. Het stond hem weliswaar vrij zijn belangen te behartigen op de wijze die hem goeddunkte, maar die vrijheid gaat niet zo ver dat hij zich daarbij van onjuistheden mag bedienen, dan wel anderen nodeloos mag krenken. Niet is gebleken van enige grond om aan te nemen dat klager met zijn opdracht tot verwijdering van de parkeerbordjes als privé-persoon handelde. (…) De gedachte aan een privé handelen van klager had wellicht kunnen opkomen wanneer het gemeentebestuur elke verantwoordelijkheid voor het optreden van zijn ambtenaar van de hand zou hebben gewezen, maar het tegendeel is het geval. Mr. X is dan ook met zijn persoonlijke aansprakelijkstelling van klager te ver gegaan. De beschuldiging van diefstal is evenzeer lichtvaardig. Elke aanwijzing ontbreekt immers dat klager met zijn opdracht tot verwijdering het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft gehad. Ook met de overigens in zijn brief aan de gemeente gekozen bewoordingen heeft mr. X jegens klager de grenzen van het betamelijke overschreden, waar hij schrijft dat klager juridisch, bestuurlijk en moreel de weg volledig kwijt was, en dat zijn handelwijzen neerkomen op zigeunerkamp-handelen van een individu en niets te maken hebben met correct bestuurlijk handelen zoals van een gemeente verwacht mag worden.

Van mr. X had verwacht mogen worden dat hij ermee had volstaan zijn grieven tegen het optreden van klager in zakelijke bewoordingen aan het gemeentebestuur kenbaar te maken. De aanval op klager door hem persoonlijk aansprakelijk te stellen, hem te beschuldigen van diefstal en de grievende bewoordingen aan zijn adres in de brief van mr. X aan de gemeente zijn, zeker gelet op het in het geding zijnde belang van vier parkeerborden, buiten elke proportie. Ook de alinea’s 3 en 4 in de dagvaarding zijn ten aanzien van klager onnodig tendentieus door daar te vermelden dat ’telefonisch contact met de gemeente leerde dat een daar werkzame meneer (volgt de naam van klager bew.) opdracht zou hebben gegeven voor dan wel zelf zou hebben gezorgd voor het wegnemen van de bordjes’ (alinea 3) en ‘Aan eiser was volstrekt onduidelijk wie de bordjes had ontvreemd. Of dit nu de gemeente A. was geweest of de betreffende (volgt weer de naam van klager bew.) zelf ‘ (alinea 4). Ook hier geldt dat elke grond ontbrak om klager persoonlijk in de beklaagdenbank te zetten.

De raad acht de klacht gegrond en legt aan mr. X de maatregel van berisping op. De raad laat daarbij meewegen dat mr. X noch in de stukken noch ter zitting blijk heeft gegeven van enig inzicht in het klachtwaardige van zijn handelen.

 

Overwegingen hof

Mr. X stelt dat de hem verweten gedragingen niet onder het bereik van het tuchtrecht voor advocaten vallen, nu hij in deze zaak niet als advocaat doch louter als privé-persoon is opgetreden. Het hof verwerpt deze grief.

Het geschil dat ten grondslag ligt aan de klacht betreft het plaatsen (en verwijderen) van parkeerborden ten behoeve van bezoekers van het advocatenkantoor van mr. X.Hij heeft in de correspondentie met klager en de gemeente A gebruikgemaakt van het briefpapier van zijn kantoor. In de kortgedingdagvaarding, die mede ten grondslag ligt aan de klacht, is mr. X als procureur vermeld, terwijl ook niet is gesteld of gebleken dat mr. X niet verantwoordelijk zou zijn voor de inhoud van de dagvaarding.Het hof oordeelt dat mr. X zich uitdrukkelijk als advocaat en procureur heeft gepresenteerd jegens klager, terwijl het geschil over de parkeerborden betrekking heeft op de praktijkvoering van mr. X. Gelet op de door klager in hoger beroep overgelegde schriftelijke verklaring van B, hoofd van de technische dienst van de woningstichting, staat voldoende vast dat het beheer van de parkeerplaatsen in augustus 2001 aan de gemeente A is overgedragen. Op grond van eveneens in hoger beroep door klager overgelegde schriftelijke verklaring van C staat ook voldoende vast dat een buurtbewoner klager in februari en maart 2002 over de parkeerborden heeft gebeld. Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel – behoudens hetgeen hiervoor werd overwogen – tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, met welke beslissing het hof zich verenigt.

 

Volgt

Bekrachtiging.

Download artikel als PDF

Advertentie