Raad van Discipline ‘s-Gravenhage, 15 april 2002

(mrs. Van Boven, Claassen, Eschauzier, Maat, Van Nispen tot Sevenaer)

 

Optreden van advocaat in een strafzaak.

– Advocatenwet artikel 46 (2.3 Gedragingen in strafzaken)

– Gedragsregel 1.

 

Feiten

Klager is Hoofdofficier van Justitie te Z. Mr. X heeft vanaf 1999 rechtsbijstand verleend aan een persoon die verdacht werd van het plegen van een roofoverval, hierna: de verdachte. De verdachte is destijds in voorlopige hechtenis genomen. Bij beslissing van 7 juli 1999 heeft de rechter-commissaris in de strafzaak beperkingen ex art. 30 Wetboek van Strafvordering opgelegd, te weten dat aan de verdachte kennisneming van bepaalde, met het oog op het onderzoeksbelang niet nader te omschrijven processtukken diende te worden onthouden, met uitzondering van het voorgeleidingsproces-verbaal en de daarop volgende voortgangsprocessen-verbaal. Tevens zijn aan de verdachte contactbeperkingen opgelegd. In een proces-verbaal van 22 juli 1999 is door de verbalisanten onder meer het volgende gerelateerd: ‘Voorts werd door (…) mr. X een verzoek ingediend naar het procesverbaal van technisch onderzoek, welke tot op heden nog niet was ingeleverd bij de processtukken. Hierover dient te worden vermeld dat de behandelend Technisch Rechercheur, (…), thans op vakantie is waardoor dit verzoek in gebreke zal blijven. Het proces-verbaal van technisch onderzoek zal ten spoedigste bij de processtukken worden gevoegd.’

Op 10 augustus 1999 heeft mr. X tweemaal telefonisch contact opgenomen met de aangever van het betrokken strafbare feit. In het eerste telefoongesprek heeft mr. X meegedeeld dat hij optrad als advocaat van de verdachte en dat hij er op basis van het dossier vanuit ging dat zijn cliënt niet de dader was. Voorts heeft mr. X in dat gesprek gezegd dat de aangever zijn cliënt op de Oslo-foto confrontatie had aangewezen als iemand die niet met de zaak te maken had. Op voorstel van mr. X heeft hij de aangever wat later op die dag teruggebeld. In dat gesprek heeft mr. X onder meer gevraagd naar het eigen onderzoek van de aangever naar de buit van de roofoverval. Voorts heeft mr. X de aangever gevraagd naar zijn kennis over een bepaalde persoon, hierna: Y, en hij heeft de aangever gevraagd of hij met het resultaat van het ingestelde technische sporenonderzoek bekend was. In het vervolg van het opsporingsonderzoek is de aangever op verzoek van mr. X als getuige door de rechter-commissaris gehoord.

 

Inhoud van de klacht

Klager verwijt mr. X dat hij door de telefoongesprekken met de aangever het opsporingsonderzoek heeft belemmerd in een fase waarin maatregelen waren getroffen om te voorkomen dat de strategie van politie en justitie zou kunnen worden doorkruist. Mr. X heeft aldus gehandeld in strijd met gedragsregel 1. De klacht is uitgewerkt in vier verwijten, te weten:

 

Overwegingen raad

Het staat een advocaat in een strafzaak in beginsel vrij zelfstandig en onafhankelijk van de justitiële autoriteiten een onderzoek in te stellen naar voor de verdediging relevante feiten en tot dat doel contact op te nemen met derden, ook met mogelijke getuigen. Daarbij dient de advocaat zich evenwel te onthouden van al wat, naar redelijkerwijs valt te verwachten, aan de rechtmatige waarheidsvinding door de justitiële autoriteiten nadeel zal berokkenen. Die beperking klemt temeer wanneer ten aanzien van de verdachte, die door een raadsman wordt bijgestaan, strafvorderlijke, beperkende maatregelen zijn opgelegd, zoals de onthouding aan de verdachte van stukken en de oplegging aan hem van contactbeperkingen gedurende de voorlopige hechtenis. Laatstbedoelde maatregelen vigeerden ten aanzien van de voorlopig gedetineerde cliënt van mr. X ten tijde van de gewraakte twee telefoongesprekken van mr. X met de aangever in de betrokken strafzaak, gevoerd op 10 augustus 1999. Gelet op de ratio van bedoelde maatregelen diende mr. X zich derhalve bij zijn contacten in het bijzonder te onthouden van het doorgeven aan verdachte van door hem ingewonnen informatie met betrekking tot stukken die de verdachte onthouden waren, van het anderszins doorgeven van ingewonnen informatie aan de verdachte, alsmede van het verstrekken aan de buitenwereld van van de verdachte afkomstige informatie, een en ander voorzover zulks, naar redelijkerwijs viel te verwachten, aan de rechtmatige waarheidsvinding door de justitiële autoriteiten nadeel zou berokkenen.

Op grond van voormeld uitgangspunt stond het mr. X derhalve in beginsel vrij contact op te nemen met de aangever. Niet is aannemelijk geworden dat mr. X daarbij informatie heeft verstrekt aan de aangever, waarvan hij zich in voormelde zin had dienen te onthouden. Niet is in te zien dat de mededeling van mr. X aan de aangever, dat hij uitging van de onschuld van zijn cliënt, op enigerlei wijze de waarheidsvinding zou doorkruisen. Dat is ook niet nader door klager geadstrueerd. Niet aannemelijk is geworden dat het voorhouden door mr. X aan de aangever van de resultaten van de fotoconfrontatie, voor mr. X redelijkerwijs voorzienbaar, de waarheidsvinding zou doorkruisen, te minder nu een levende confrontatie na eerdere fotoconfrontatie ten aanzien van hetzelfde confrontatiesubject naar geldende normen niet meer deugdelijk kon geschieden. Het bevragen van de aangever naar eventueel door hem zelf ondernomen onderzoek en naar diens bekendheid met een in een, niet aan onthouding aan de verdachte onderworpen, proces-verbaal van politie voorkomende persoon had – naar de raad aannemelijk voorkomt – tot doel te sonderen in hoeverre er verdedigingsbelang bestond om de aangever op die onderwerpen nader te doen horen als getuige en niet aannemelijk is geworden dat, voor mr. X redelijkerwijs voorzienbaar, die bevraging de waarheidsvinding zou doorkruisen. Hetzelfde heeft te gelden ten aanzien van het bevragen van de aangever naar diens bekendheid met de resultaten van een door de politie verricht sporenonderzoek, terwijl uit de dossierstukken blijkt dat die resultaten niet vielen onder de stukken die de verdachte ingevolge rechtelijke beschikking onthouden waren. Overigens is niet gebleken dat mr. X in strijd met de ten aanzien van de verdachte opgelegde maatregelen informatie heeft uitgewisseld tussen de verdachte en derden.

De raad is op grond van een en ander van oordeel dat mr. X ten aanzien van de door hem met de aangever gevoerde telefoongesprekken geen tuchtrechtelijk relevant verwijt valt te maken, zodat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

 

Volgt

Ongegrondverklaring van de klacht.

Download artikel als PDF

Advertentie