Hof van Discipline, 20 januari 2003, nr. 3606
(mrs. Peeperkorn, Van Voorst van Beest, Van Houtum, Mendlick en Scholten)
Raad van Discipline ‘s-Hertogenbosch, 18 maart 2002
(mrs. Houterman, Erkens,Hegeman, Goumans en Peeters)
Optreden voor beide partijen in echtscheidingsprocedure is onder omstandigheden verwijtbaar.
– Artikel 46 (2.4.2 Tegenstrijdige belangen van verschillende cliënten)
– Gedragsregel 7 lid 1
Feiten
Mr. X heeft klaagster schriftelijk bericht dat de toenmalige partner van klaagster zich tot mr. X had gewend met het verzoek in onderling overleg de gevolgen van de door hen beiden gewenste beëindiging van de samenlevingsrelatie te regelen. Mr. X heeft klaagster vervolgens uitgenodigd een afspraak met hem te maken om te bezien of het mogelijk was over de te regelen onderwerpen overeenstemming te bereiken. Mr. X heeft klaagster erop gewezen dat indien naar mening van klaagster de basis voor een dergelijk gesprek zou ontbreken, klaagster een eigen advocaat in de arm diende te nemen. Kort daarop heeft tussen mr. X, klaagster en haar toenmalige partner een gesprek plaatsgevonden. Partijen hebben tijdens dat gesprek te kennen gegeven dat zij de gevolgen van de verbreking van hun samenlevingsrelatie reeds in onderling overleg hadden geregeld, met het verzoek aan mr. X om deze afspraken schriftelijk vast te leggen. Mr. X heeft vervolgens een concept-koopovereenkomst opgesteld. Vervolgens hebben nog twee gesprekken plaatsgevonden tussen mr. X, klaagster en haar toenmalige partner. De koopovereenkomst is door beide partijen ondertekend.
Inhoud van de klacht
Mr. X heeft klaagster onjuist en in strijd met haar belangen geadviseerd. 1. Mr. X heeft in het enige gesprek dat klaagster met hem heeft gehad inzake de beëindiging van haar samenlevingsverhouding met haar ex-partner, haar ten onrechte verzekerd dat haar ex-partner recht had op de helft van de ‘overwaarde’ van de op haar naam staande woning. In dat kader heeft mr. X klaagster overgehaald om die woning voor een te lage prijs te verkopen aan een Belgische vennootschap van haar ex-partner. 2. Mr. X heeft klaagster medegedeeld dat zij een bedrag van ƒ 100.000 moest overmaken op de Belgische bankrekening van voornoemde vennootschap, waardoor klaagster dat bedrag is kwijtgeraakt.
Overwegingen van de raad
Ten aanzien van klachtonderdeel 1:
De door partijen overeengekomen waarde van de woning vormde voor mr. X geen aanleiding te denken dat klaagster deze koopovereenkomst niet gewild zou kunnen hebben. Mr. X heeft hierbij aangegeven dat hij nooit het taxatierapport heeft gezien, doch uitsluitend een aan het taxatierapport gehecht staatje, waaruit bleek hoe partijen tot de vastgestelde prijs zijn gekomen. Volgens hem werd daarbij uitgegaan van de staat waarin het huis zich op dat moment bevond en niet de staat waarin het huis zich na verbouwing zou bevinden.Wat hiervan ook zij, naar de mening van de raad is feitelijk niet vast komen staan dat mr. X wist of had moeten weten dat klaagster het op dat moment niet eens was met de door partijen in onderling overleg vastgestelde afspraken. Ten aanzien van de door klaagster naar voren gebrachte stelling dat zij ten gevolge van een psychotrauma niet in staat was haar wil te uiten overweegt de raad, dat bij de beoordeling van de klacht alleen uitgegaan kan worden van datgene wat mr. X op het moment van handelen waarover wordt geklaagd wist of had moeten begrijpen. Blijkens de verklaring van klaagster tijdens de mondelinge behandeling, was mr. X van haar psychische gesteldheid destijds niet op de hoogte, noch had hij dat kunnen zijn, zodat hiermee bij de beoordeling van de onderhavige klacht geen rekening gehouden kan worden.
Ten aanzien van klachtonderdeel 2:
Ten aanzien de klacht dat mr. X aan klaagster geadviseerd zou hebben een bedrag van ƒ 100.000 over te maken op een Belgische bankrekening van haar toenmalige partner concludeert de raad dat de mening van klaagster en mr. X lijnrecht tegenover elkaar staan. Ook ten aanzien van dit onderdeel van de klacht is de raad van mening dat feitelijk onvoldoende is komen vast te staan dat mr. X klaagster heeft geadviseerd in de gewraakte zin.
Volgt
De klacht is ongegrond.
Overwegingen van het hof
Tegen de beslissing van de raad voert klaagster, samengevat en zakelijk weergegeven de volgende grieven aan: – er was geen overeenstemming tussen haar en haar toenmalige partner, ook niet over de verkoopprijs van de woning.Mr. X kende de (over)waarde van die woning en heeft ten onrechte meegewerkt aan een koopovereenkomst waarbij klaagster die woning voor een veel lager bedrag dan de reële waarde aan (de vennootschap van) de toenmalige partner verkocht. Mr. X nam alle mededelingen van de toenmalige partner van klaagster voor waar aan en verzaakte om ten behoeve van klaagster de juistheid van die mededelingen te controleren;
– mr. X wist van het spaartegoed in België en heeft wel degelijk het advies aan klaagster gegeven om dat spaartegoed over te maken naar een bankrekening van (de vennootschap van) de toenmalige partner.
Teneinde belangenconflicten te voorkomen bepaalt art. 7 lid 1 van de Gedragsregels dat de advocaat zich niet met de behartiging van de belangen van twee of meer partijen mag belasten indien de belangen van deze partijen tegenstrijdig zijn, of een daarop uitlopende ontwikkeling aannemelijk is. Met die bepaling is voor advocaten niet een absoluut verbod gegeven om in echtscheidingsprocedures of in daaraan vergelijkbare situaties, zoals de verbreking van een samenlevingsrelatie, voor beide partijen op te treden. Er zijn immers situaties denkbaar dat één advocaat het gemeenschappelijk belang van beide partijen kan dienen. Omdat echter naast het gemeenschappelijk belang van partijen – per definitie – tegenstrijdige belangen bestaan, past de advocaat hier bij uitstek grote behoedzaamheid en zorg. De advocaat dient zich er onder meer van te vergewissen of beide partijen de inhoud van een eventuele regeling begrijpen. De advocaat dient de partijen in dat geval duidelijk te wijzen op hun wederzijdse marges en mogelijkheden en dient ervoor te waken dat, wanneer één van hen genoegen neemt met minder dan te verwachten zou zijn geweest indien de beslissing aan de rechter zou zijn overgelaten, deze partij daarmee uitdrukkelijk instemt en zich rekenschap geeft van de gronden waarop hij of zij dat standpunt inneemt. In het algemeen zal de advocaat partijen in dat geval schriftelijk op hun mogelijkheden dienen te wijzen en op de (eventuele) consequenties van hun voornemen om toe te geven.
De door mr. X opgemaakte concept-overeenkomst tot verkoop van het huis van klaagster aan haar toenmalige partner of diens vennootschap hield in vergelijking tot de hem ten behoeve van het opstellen daarvan verstrekte gegevens duidelijke aanwijzingen in voor een mogelijk aanzienlijke bevoordeling van de toenmalige partner van klaagster. Tot deze gegevens behoorde in elk geval het taxatierapport van de makelaar met daaraan gehecht een staatje. Het hof passeert de stelling van mr. X dat klaagster goed wist wat zij deed en stellig was in haar beslissing tot verkoop voor ƒ 500.000. Dat klaagster wist wat zij deed en wat zij wilde, is nu juist niet komen vast te staan. Van enig advies van mr. X dat klaagster daarin tot steun kon zijn, is in elk geval niet gebleken.
Het hof passeert eveneens de tegenwerping van mr. X dat het huis slechts een waarde had van (circa) ƒ 520.000 omdat nog verbouwingen moesten worden gepleegd. Deze stelling van mr. X, gebaseerd op het aan het taxatierapport gehechte staatje, is niet te rijmen met de tekst van het staatje zelf. Dat staatje maakt voldoende duidelijk melding van een totale verkoopwaarde van ƒ 771.000 vóór verbouwingen. In het geval dat het bewuste staatje voor mr. X onduidelijk was, had hij zich nader moeten informeren. Het hof verwerpt, ten slotte, de stelling van mr. X dat de toenmalige partner van klaagster in de woning had geïnvesteerd. Bij de processtukken bevindt zich geen enkel stuk dat steun biedt voor die bewering. Evenmin is van enige erkenning van klaagster op dat punt gebleken. Aangenomen moet worden dat mr. X louter is afgegaan op de opgave van de toenmalige partner van klaagster. Met zijn handelen als boven omschreven, heeft mr. X de belangen van klaagster onvoldoende behartigd. De eerste grief is gegrond en de beslissing van de raad zal in zoverre worden vernietigd. De door klaagster gestelde wetenschap van mr. X met de door klaagster genoemde banktegoeden in België is niet dan wel onvoldoende komen vast te staan. Hetzelfde geldt voor de door klaagster gestelde bemoeienis van mr. X met de verdeling van die banktegoeden. Het door klaagster op dit punt alsnog aangeboden bewijs wordt gepasseerd, vanwege de aard ervan (sic! bew.). De tweede grief faalt. Gelet op de ernst van de onzorgvuldige belangenbehartiging van mr. X jegens klaagster acht het hof de oplegging van de maatregel van berisping passend en geboden.
Volgt
Vernietigt de beslissing van de raad voorzover daarbij klachtonderdeel 1 ongegrond is verklaard, en in zoverre opnieuw recht doende:
– verklaart klachtonderdeel 1 alsnog gegrond;
– legt terzake aan mr. X op de maatregel van berisping;
– bekrachtigt de beslissing voor het overige.