Hof van Discipline, 8 september 2003, nr. 3847
(mrs.Zwitser-Schouten, Heidinga, Mout-Bouwman, Hulleman en Gründemann)
Raad van Discipline ‘s-Gravenhage, 26 mei 2003
(mrs. Verhoeven, Gilhuis, Van Hilten-Kostense, Meijer en Wiersma)
– Advocatenwet artikel 46, 60b (2.2 Bezwaren van de deken)
– Boekhoudverordening 1998: artikelen 1, 3 en 5
– Verordening op de beroepsaansprakelijkheid 1991: artikel 5
– Verordening op de praktijkrechtspersoon: artikel 9
– Verordening permanente opleiding 2000: artikel 3
– Gedragsregel 37
Dekenverzoek en -bezwaar
De deken heeft naast het indienen van een ambtshalve klacht tegen mr.X een verzoek gedaan tot schorsing van mr.X op grond van artikel 60b van de Advocatenwet.
Beoordeling van het verzoek
De raad heeft de navolgende tekorten in de praktijkuitoefening van mr.X vastgesteld:
Boekhoudverordening 1998
In strijd met artikel 3 van de Boekhoudverordening 1998 heeft mr.X geen stichting derdengelden ter beschikking gehad tot 14 juli 2002, terwijl de overeenkomst die mr.X, althans zijn kantoor, met de vanaf 14 juli 2002 hem ter beschikking staande stichting derdengelden heeft, niet onverkort de bepalingen bevat van de modelovereenkomst bedoeld in artikel 1 sub e van de Boekhoudverordening 1998. De afschriften van de ondertekende ‘overeenkomst kantoor-stichting derdengelden’ en de statuten van de desbetreffende stichting derdengelden zijn – ondanks diverse verzoeken daartoe – tot heden niet door mr.X aan de deken overgelegd. Ook heeft mr.X nagelaten aan de deken over te leggen: een recent uittreksel uit het handelsregister betreffende de stichting derdengelden, waaruit onder meer blijkt wie de bestuursleden daarvan zijn. In strijd met artikel 3 lid 2 van de Boekhoudverordening 1998 heeft mr. X derdengelden nimmer laten lopen over een bankrekening op naam van een stichting derdengelden, maar over een bankrekening ten name van mr.X in privé, althans ten name van een aan hem gelieerde vennootschap. In strijd met artikel 5 van de Boekhoudverordening 1998 heeft mr.X over de jaren 1998 tot en met 2002 niet tijdig de in artikel 5 lid 1 sub a genoemde Eigen Verklaring aan de deken overgelegd, noch de in artikel 5 lid 1 sub b van de Boekhoudverordening 1998 bedoelde mededeling aan de deken gedaan. Evenmin heeft mr.X de in artikel 5 lid 2 van de Boekhoudverordening 1998 bedoelde rapporten van feitelijke bevindingen over de jaren 1998 tot en met 2001 aan de deken overgelegd.
Verordening op de beroepsaansprakelijkheid 1991
In strijd met het bepaalde in artikel 5 van de Verordening op de beroepsaansprakelijkheid 1991 en ondanks herhaalde verzoeken daartoe in het kader van mailings zijdens de deken, althans blijkende uit de Dekencirculaire, althans zijdens de Nederlandse Orde van Advocaten in het kader van de Centrale Controle Verordeningen, is niet genoegzaam aan de deken aangetoond dat hij aan de verplichtingen ingevolge de Verordening heeft voldaan over de jaren 1998, 2000, 2001 en 2002, meer in het bijzonder heeft mr.X geen bewijsstukken zijdens zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar geproduceerd waaruit blijkt dat hij over voornoemde jaren deugdelijk en in overeenstemming met voornoemde verordening is/was verzekerd tegen beroepsaansprakelijkheid.
Verordening op de praktijkrechtspersoon
In strijd met het bepaalde in artikel 9 lid 1 van de Verordening op de praktijkrechtspersoon heeft mr.X met betrekking tot de praktijkrechtspersoon waarvan hij gebruikmaakt verzuimd desgevraagd aan de deken de nodige inlichtingen te verstrekken zoals een actuele tekst van de statuten van de praktijk- en houdstervennootschap, een schriftelijk opgave van de namen en adressen van alle houders van aandelen en certificaten in de praktijkvennootschap respectievelijk in de houdstervennootschap en van het aantal aandelen dat door ieder hunner wordt gehouden, terwijl mr.X evenmin een recent uittreksel uit het handelsregister aan de deken heeft geproduceerd waaruit blijkt wie bestuurder is van de praktijk- en de houdstervennootschap. Een en ander klemt temeer, nu uit de jaarrekening 2000 van Z B.V. blijkt dat Z voor 80% deelneemt in advocatenkantoor X B.V., zodat 20% van de aandelen kennelijk in andere handen is.
Verordening permanente opleiding 2000
In strijd met artikel 3 lid 1 van de Verordening permanente opleiding 2000 heeft mr.X over 2001 in plaats van 16 opleidingspunten per saldo (dat wil zeggen na verrekening van het overschot over de twee voorafgaande jaren) slechts 6 opleidingspunten gehaald, terwijl hij over 2002 in plaats van 16 opleidingspunten slechts 7 opleidingspunten heeft gehaald, derhalve een tekort van 9 opleidingspunten, zodat hij een ‘achterstand’ van 19 opleidingspunten heeft. Voor wat betreft het jaar 2002 heeft mr.X aan de deken medegedeeld dat hij een brief zou hebben geschreven aan de landelijke Orde met het verzoek hem wegens ziekte gedeeltelijk te ontslaan uit zijn verplichting over 2002 16 opleidingspunten te behalen. Mr.X heeft de deken toegezegd een kopie van voornoemde brief aan de deken te overleggen. De deken heeft tot heden niets van mr.X ontvangen.
Financiële verplichtingen
Mr.X voldoet niet aan de financiële verplichtingen die samenhangen met zijn beroep als advocaat en die voortspruiten uit zijn beroepsuitoefening, doordat hij een grote achterstand terzake de griffierecht-rekening-courant met de Arrondissementale Stafdienst heeft laten ontstaan,waarvoor geen afbetalingsregeling is getroffen en doordat hij herhaaldelijk betalingsachterstanden terzake de Financiële Bijdrage ten gunste van de landelijke Orde van Advocaten en terzake de hoofdelijke omslag heeft laten ontstaan. Mr.X heeft op 23 december 2002 een cursus gevolgd georganiseerd door de Stichting Permanente Opleiding. Het verschuldigde cursusgeld heeft mr.X onbetaald gelaten. Verplichting tot het geven van inlichtingen Mr.X heeft nagelaten de deken desgevraagd naar behoren te informeren omtrent zaken waarin mr.X door cliënten terzake beroepsfouten aansprakelijk was gesteld,waarbij hij bovendien heeft nagelaten deze aansprakelijkheidstellingen tijdig aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te melden en mr.X heeft nagelaten de deken desgevraagd naar behoren te informeren naar aanleiding van tegen mr.X ingediende klachten.
Overwegingen van de raad
De raad is op grond van het bovenstaande van oordeel dat mr.X er geen blijk van geeft zijn praktijk behoorlijk uit te kunnen oefenen. De raad neemt hierbij in aanmerking dat vorenomschreven gebreken en tekortkomingen in de loop van 2002 zijdens de deken bij mr.X aan de orde zijn gesteld en dat desondanks mr.X geen, althans onvoldoende maatregelen heeft getroffen om te komen tot verbetering van een en ander. Door de vorenomschreven wijze waarop mr.X de praktijk uitoefent, wordt niet alleen het vertrouwen in de advocatuur en de eigen beroepsuitoefening van mr.X ernstig geschaad, maar worden minstens genomen ook de belangen van derden op het spel gezet. De raad zal daarom het verzoek inwilligen en overgaan tot schorsing van mr.X in de uitoefening van de praktijk. De raad wijst mr.X op het bepaalde in artikel 60b lid 7 van de Advocatenwet en geeft mr.X in overweging de nodige maatregelen te treffen om te kunnen komen tot een behoorlijke praktijkuitoefening, alsmede de nodige maatregelen te treffen dat daarvan blijk kan worden gegeven, alvorens een eventueel verzoek als bedoeld in artikel 60b lid 7 van de Advocatenwet in te dienen.
Beslissing
Schorst mr.X voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk als advocaat en procureur.
Overwegingen van het hof
Bij zijn beroepschrift van 3 juni 2003 heeft mr.X afschriften gevoegd van een brief van mr.X aan de deken van 2 juni 2003 met bijlagen. Bij brief van 6 juni 2003 heeft mr.X verdere bescheiden aan het hof doen toekomen. De diverse bescheiden betreffen de door de raad vastgestelde tekortkomingen. Naar aanleiding van een schriftelijke memorie van de deken heeft mr.X het hof bij brief van 2 juli 2003 met bijlagen verdere bescheiden doen toekomen.Tegenover de uiteenzettingen van mr.X in hoger beroep dat hij (alsnog) aan zijn verplichtingen voldoet, heeft de deken uiteengezet waarom dat naar zijn oordeel niet het geval is. Deze uiteenzetting heeft de deken gegeven op 23 juni 2003 ten overstaan van de Raad van Discipline, in het kader van een op 6 juni 2003 door mr.X bij de raad ingediend verzoek tot opheffing van de schorsing, alsook ter zitting van 7 juli 2003 bij het hof. Bij zijn uiteenzetting heeft de deken een actuele stand van zaken gegeven. Volgens deze actuele stand van zaken zijn er volgens de deken ook thans nog wezenlijke tekortkomingen. Bij beslissing van 7 juli 2003 heeft de raad in het verzoek van klager van 6 juni 2003 geen aanleiding gezien om de opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk op te heffen of te wijzigen. Het hof stelt vast dat de door de deken aan de hand van zijn pleitnota geschetste actuele situatie niet door mr.X is weersproken, althans onvoldoende. Ook overigens heeft mr.X onvoldoende aangetoond dat zijn praktijkvoering alsnog behoorlijk is en dat hij aan alle verplichtingen voldoet. In overeenstemming met de opsomming van de deken beoordeelt het hof de geconstateerde manco’s als zwaarwegend. Het hof laat meewegen dat mr.X pas in een zeer laat stadium, kennelijk gedwongen door de hem door de raad opgelegde schorsing, alsnog gepoogd heeft om aan te tonen dat hij inmiddels aan al zijn verplichtingen voldoet; echter, gezien in het licht van de reactie van de deken, geenszins afdoende. De beslissing van de raad zal op grond van het bovenstaande worden bekrachtigd.Wanneer mr.X zodanige maatregelen heeft getroffen dat hij meent alsnog aan al zijn verplichtingen te voldoen en daarover de gewenste informatie aan de deken heeft verschaft, kan hij een hernieuwd verzoek aan de raad richten tot opheffing van de hem opgelegde schorsing.
Volgt
Bekrachtiging van de beslissing van de raad. •