Hof van Discipline, 25 augustus 2003, nr. 3705
(mrs. Sterk, Mout-Bouwman, De Kok, Scheltema en Scheele-Mülder)
Raad van Discipline Amsterdam, 11 november 2002
(mrs. Kist, Breederveld, Hamming, Van der Plas en Wiarda)
Vastlegging tariefafspraken; risico van het nalaten daarvan. Bepaling van de grondslagen van de klacht. Recht doen binnen de grenzen van die grondslagen.
– Advocatenwet artikel 46 (1.5 Vereiste van schriftelijke vastlegging; 6 Tuchtprocesrecht)
– Gedragsregels 8, 24 en 25
Feiten
Medio 1996 heeft klager aan mr. X verzocht een zaak van een andere advocaat over te nemen; het ging om het betwisten van de geldigheid van een testament. Daartoe zou klager moeten aantonen dat zijn moeder ten tijde van het opstellen van haar laatste wil wilsonbekwaam was. Mr. X heeft deze opdracht aanvaard en de behandeling van deze zaak overgenomen. De behandeling is binnen het kantoor van mr. X behalve door hemzelf ook door een aantal andere advocaten gedaan. De eerste instantie eindigt in een afwijzing van de vorderingen van klager in de bodemzaak; ook een kort geding gaat verloren. Klager en mr. X komen in dit stadium overeen dat mr. X de zaak in hoger beroep zal behandelen tegen betaling van een vaste vergoeding van ƒ 9.000.
Wanneer de schriftelijke fase van de appèlprocedure voltooid is overlegt een kantoorgenoot van mr. X met klager over de vraag of pleidooi moet worden gevraagd.
De kantoorgenoot van mr. X laat weten dat de kosten van een pleidooi niet inbegrepen zijn in de eerder afgesproken vaste vergoeding van ƒ 9.000; de extra kosten worden geraamd op ongeveer ƒ 5.000. Uiteindelijk besluiten klager en de kantoorgenoot van mr. X dat van pleidooi zal worden afgezien, met name omdat klager deze extra kosten niet wil maken. Daarop laat de kantoorgenoot van mr. X weten dat ‘het pleidooi strikt genomen ook niet noodzakelijk is, daar alles wat juridisch relevant is reeds over het voetlicht is gebracht en zulks tot herhaling van zetten zou leiden’.
Klacht
Er zijn vier klachtonderdelen:
a in strijd met de afspraak heeft mr. X de zaak niet zelf behandeld, doch dat door diverse medewerkers en stagiaires laten doen, waarvan één slecht voorbereid op een zitting is verschenen;
b klager is nodeloos op kosten gejaagd wegens de slechte voorbereiding van een getuigenverhoor;
c Mr. X is de gemaakte afspraken om het hoger beroep voor een vast bedrag te behandelen niet nagekomen, door de kosten van het te houden pleidooi (ook nog) in rekening te willen brengen, waardoor klager van pleidooi heeft afgezien;
d Mr. X heeft vooraf niet duidelijk gemaakt welke problemen er zouden zijn met betrekking tot het opvragen van het medisch dossier van moeder; wanneer klager die problemen tevoren had gekend was hij niet aan de procedure begonnen.
Overwegingen raad
De klachten a, b en d worden door de raad, aan de hand van de dossiergegevens, ongegrond bevonden. Klachtonderdeel c wordt gegrond bevonden. Gedragsregel 8 bepaalt dat een advocaat waar nodig ter voorkoming van misverstanden, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen; in dit geval is noch gesteld, noch gebleken dat mr. X de afspraak ter zake van de vaste vergoeding voor het hoger beroep aan klager schriftelijk heeft bevestigd. Het nalaten van zo’n schriftelijke bevestiging is in strijd met de vereiste zorgvuldigheid. Door die onzorgvuldigheid kon een discussie ontstaan over de vraag of de kosten voor het pleidooi nu wel of niet nog afzonderlijk in rekening konden worden gebracht. Die onduidelijkheid is aan mr. X te wijten.
Volgt
Een enkele waarschuwing.
Overwegingen hof
Het hof heeft uitsluitend te oordelen over het beroep van mr. X tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel c. De eerste grief van mr. X luidt dat de gegrondverklaring in eerste aanleg een klachtonderdeel betreft dat ‘als zodanig geen deel uitmaakt van de oorspronkelijke klacht, doch bij de afsluitende instructie door de deken is ingevoegd en mr. X niet in de gelegenheid is gesteld hierop te reageren’.
Het hof overweegt dat in een brief van klager van 5 maart 2001 (in de fase van de klachtenbehandeling door de deken) de navolgende passa- ge voorkomt: ‘Als laatste wil ik nog vermelden dat er zeer raar gehandeld werd toen mr. Z (kantoorgenoot van mr. X) mij vroeg of er nog pleidooi gehouden moest worden. Ik vond dit een rare vraag, want ik ging ervan uit dat dit vanzelfsprekend was bij een hoger beroep. Dit bleek niet zo te zijn en er zou mij hiervoor ƒ 5.000 in rekening worden gebracht worden. Ik stemde hier niet mee in omdat ik ervan uitging dat deze kosten bij het totaalbedrag voor het hoger beroep zaten.’ Dit heeft de deken ertoe gebracht in zijn instructiebrief vast te stellen: ‘Klager stelt van pleidooi te hebben afgezien omdat hij daarvoor – kort gezegd – extra moest betalen’.
Het hof overweegt dat de instructie van de deken zich, gelet op deze mededeling van klager, kon uitstrekken tot vragen betreffende het al dan niet afzonderlijk berekenen van de kosten van een pleidooi en het al dan niet doorgaan van het pleidooi. De grief dat ten onrechte uitbreiding aan de klacht wordt gegeven wordt verworpen; het behoort tot de taak van de deken de klacht uiteindelijk helder te formuleren op de grondslag van hetgeen waarover de klager heeft geklaagd. Uit de reactie van mr. X blijkt ook dat hij voldoende in de gelegenheid is geweest inhoudelijk op dit klachtonderdeel te reageren. De grief van mr. X dat de raad dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk had moeten verklaren wordt daarom verworpen.
Op de overige grieven van mr. X beslist het hof als volgt. Het hof houdt vast aan het uitgangspunt dat prijsafspraken schriftelijk en ondubbelzinnig door een advocaat moeten worden vastgelegd, en dat het ontbreken van helderheid en het ontstaan van verschil van inzicht over de reikwijdte van de afspraak onzorgvuldig handelen van de advocaat oplevert.
Het hof wijst er daarbij nog op dat duidelijke prijsafspraken niet slechts dienen ter voorkoming van betalingsgeschillen, maar ook om een cliënt in staat te stellen tot een beslissing te komen over de aan zijn advocaat te verstrekken opdrachten.
Mr. X werpt vervolgens op dat niet hij, maar een kantoorgenoot het gesprek met klager heeft geëntameerd over de extra kosten van pleidooi. Het hof stelt vast dat de tariefafspraak met mr. X zelf is gemaakt; hij blijft verantwoordelijk voor de (deugdelijke) schriftelijke vastlegging (en dus ook voor de latere problemen die uit zijn tekortschieten op dit punt voortvloeiden).
Het hof gaat nog in op het feit dat (het kantoor van) mr. X eerst adviseert om voor ƒ 5.000 een pleidooi te houden en, als klager niet accepteert dat voor het pleidooi extra moet worden betaald alsnog laat weten dat het pleidooi niet noodzakelijk is, daar alles wat juridisch relevant is reeds over het voetlicht is gebracht. Het hof observeert dat klager uit een eerdere brief heeft moeten begrijpen dat het pleidooi nuttig en verstandig was en dat in een latere brief wordt gesteld dat van pleidooi kan worden afgezien, omdat het juridisch relevante reeds was aangevoerd. Het hof stelt vast dat de tweede brief niet overtuigt en onvoldoende inzicht biedt in de redenen om op de eerste brief terug te komen.
Volgt
Bekrachtiging.