Raad van Discipline Arnhem, 1 maart 2004

(mrs. Van Ginkel, Brandsma, Dam, Harenberg en Poelmann)

 

In het algemeen mag een advocaat afgaan op mededelingen van zijn cliënten. Een advocaat mag geen gebruikmaken van een door strafbaar handelen van zijn cliënt totstandgekomen bandopname. Tendentieuze bewoordingen die onnodig grievend zijn.

– Advocatenwet artikel 46 (3.3.1 Grievende uitlatingen; 3.3.7 Wat nooit geoorloofd is; 5.1 Regels die betrekking hebben op de juridische strijd)

– Gedragsregels 1, 30 en 31

 

Feiten

Tussen klaagster en haar ex-echtgenoot, bijgestaan door mr. X, is veel geprocedeerd, over de echtscheiding, de voorlopige voorzieningen, in kort geding, et cetera. Mr. X heeft voor zijn cliënt de procedure ter beëindiging van diens alimentatieverplichting tegen klaagster gevoerd op grond van de stelling dat zij samenleefde met een ander als waren zij gehuwd. Deze procedure is geëindigd met een beschikking van het gerechtshof waarbij is vastgesteld dat ingaande 29 juli 1999, de datum van de ontbinding van het huwelijk, sprake is van een relatie als bedoeld in artikel 160 BW. Klaagster had tevoren al bij monde van haar advocaat aan het hof kenbaar gemaakt dat zij akkoord ging met beëindiging van de alimentatieplicht per datum ontbinding huwelijk en geen verweer zou voeren, niet omdat zij het met de stellingen van de wederpartij eens zou zijn, maar omdat zij een nieuwe procedure emotioneel en financieel niet aankon. De boedelscheidingsprocedure is geëindigd met een arrest van het Gerechtshof d.d. 4 december 2001. Daarbij is over in de periode tussen januari 1998 en juni 1998 opgenomen bedragen geoordeeld dat ‘de eisen van redelijkheid en billijkheid zich ertegen verzetten dat het bedrag van H 153.000 buiten de verdeling blijft’.

Klaagster verwijt mr. X dat deze heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt, in het bijzonder doordat hij in de alimentatie- en boedelscheidingsprocedure – voorzover hier van belang en kort samengevat, bew. – a) heeft gelogen met betrekking tot de vraag of de partner van zijn cliënt in haar eigen onderhoud kon voorzien; c) cassettebandjes met opnamen van door zijn cliënt afgeluisterde telefoongesprekken van klaagster in het geding heeft gebracht; e) klaagster heeft beledigd door haar in de procedure te verwijten dat zij de zieligheidsfactor gebruikte om bij de rechter indruk te maken; klaagsters partner heeft beledigd door hem uit te maken voor ordinaire crimineel daar waar hij heeft gesteld ‘ook daarnaast blijkt dat hij het vaker met de waarheid niet zo nauw neemt’; f ) klaagsters partner in het gerechtsgebouw heeft uitgemaakt voor vuile boef; g) klaagsters partner heeft beschuldigd van meineed, terwijl zijn eigen cliënt nota bene geprobeerd heeft een getuige om te kopen.

 

Overwegingen raad

De klacht ziet op het optreden van mr. X als advocaat van klaagsters tegenpartij. Voorop staat dat ook naar vaste rechtspraak van het Hof van Discipline bij de beoordeling van een klacht over het optreden van een advocaat van de tegenpartij van de klager, er van moet worden uitgegaan dat die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem – in overleg met zijn cliënt – passend voorkomt. Daarbij mag hij in het algemeen afgaan op hetgeen zijn cliënt hem heeft medegedeeld zonder verplicht te zijn de juistheid daarvan te onderzoeken, tenzij het gaat om feiten waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij niet waar zijn. Ook is daarbij niet van belang dat de wederpartij zich door uitlatingen van de wederpartij gekrenkt zou kunnen voelen. Hij dient zich slechts te onthouden van voor anderen krenkende beweringen indien hij in gemoede niet kan menen dat deze in het belang van zijn cliënt nodig zijn. De wederpartij zal zich dus slechts in uitzonderlijke gevallen over de wijze van belangenbehartiging kunnen beklagen. Voor de tuchtrechter staat daarbij de wijze waarop de advocaat de zaak behandelt slechts ter beoordeling voorzover de advocaat zich bij die behandeling jegens de wederpartij heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. De verweten gedragingen moeten beschouwd worden in het licht van de bestaande hevige strijd tussen klaagster en de cliënt van mr. X en de daaruit voor beiden voortvloeiende emoties.Waar die betrekking hebben op de persoonlijke levenssfeer van partijen, zal het optreden van de advocaat van de wederpartij al snel weerstand oproepen. Dat valt in dergelijke geëscaleerde conflicten niet altijd te voorkomen. In die context zal de hier volgende beoordeling ook begrepen dienen te worden.

Mr. X heeft af mogen gaan op hetgeen zijn cliënt hem vertelde over de mogelijkheden van diens partner om in haar eigen onderhoud te voorzien.

Niet is gebleken dat mr. X klaagsters partner heeft uitgemaakt

voor vuile boef (klaagster heeft ter zitting gezegd niet met zekerheid te kunnen zeggen of het mr. X of diens cliënt is geweest die dat gezegd heeft), noch dat hij klaagster het verwijt heeft gemaakt de zieligheidsfactor te gebruiken.

Het stond mr. X voorts vrij klaagsters partner te beschuldigen van meineed door in de conclusie na getuigenverhoor te stellen dat zowel de laatste als klaagster in strijd met de waarheid verklaart over de plaats waar klaagsters partner met regelmaat de nacht doorbrengt. Dit geldt als een partijstandpunt dat onder de aandacht van de rechter gebracht mag worden. Tot zover dient de klacht dan ook ongegrond te worden verklaard.

De raad kan klaagster wel volgen in haar verwijt dat mr. X haar partner heeft uitgemaakt voor ordinaire crimineel, waar hij heeft gesteld dat ‘ook daarnaast blijkt dat hij het vaker met de waarheid niet zo nauw neemt!’, zonder dit nader te onderbouwen.Weliswaar heeft mr. X niet de term ‘ordinaire crimineel’ gebezigd, maar de door hem gekozen bewoordingen zijn dermate tendentieus dat die als onnodig grievend, ook jegens klaagster, moeten worden aangemerkt. Ook had mr. X de door zijn cliënt aangereikte cassettebandjes niet mogen gebruiken. Zijn cliënt had hem verteld dat hij de telefoongesprekken van klaagster met behulp van een scanner had afgeluisterd. Mr. X heeft ten onrechte gemeend dat hij de opnames mocht gebruiken omdat de gesprekken ‘algemeen afluisterbaar’waren. Ingevolge artikel 129a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht is zulks echter strafbaar. Door gebruik te maken van een door strafbaar handelen totstandgekomen bandopname heeft mr. X gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Gelet op de ernst van dit verwijt is de raad van oordeel dat na te noemen maatregel dient te worden opgelegd.

 

Volgt

Gegrondverklaring van het onderdeel c) en het tweede deel van onderdeel e), ongegrondverklaring van de overige klachtonderdelen, met oplegging van de maatregel van berisping.

Download artikel als PDF

Advertentie